eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6. [1598]. Aan G. Tuning1.

    Hugeianus Grotius Gerardo Tuningio cognato suo charissimo et Academiae Lugdunensis antecessori dignissimo Salutem.

    Quoniam te eo animo erga nos esse semper cognovi et multoties re ipsa comperi, cognate eruditissime, ut nulla in re, qua nos iuvare possis, unquam deesse velles, iccirco nos saepe eam animi tui promtitudinem amplexi quam alias sperare vix ausi fuissemus, libere tuis operis officiisque utimur fruimur. Quod et hac in re mihi usuvenire video, dum tua diligentia meam absentiam compensari sino, in versibus nostris imprimendis. Quare non quidem quod - absit enim hoc - te nostri non satis memorem rear, sed ut et tu videas nos officii nostri meminisse te oro atque

    6

    obsecro, ut quam maxime id ipsum fieri poterit carminis editionem et quidem - quoad licet - incorruptam matures. Praeterea in versu illo quem fecimus in Regina

    At tu qui septem cinctutam montibus urbem2

    vallatam restituas. Hoc si feceris perpetuum me tibi dicendis agundisque gratiis damnatum habebis: o utinam et referundis. Vale et Dubletum3 saluta. Tuus

    Hugeianus Grotius.

    Adres: Eerzaemen hoochgeleerde zeer discreten heere Mr. Gerrit Tuning Professeur der rechten tot Leyden. De boode zijn loon.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Leiden, cod. Pap. 2. Er wordt hier gesproken over den druk van Pontifex Romanus, Rex Galliarum etc., die 1598 verscheen (Rogge 286-288). Voor deze uitgave kreeg Grotius van de Staten-Generaal een vereering van 12 £ vl., 7 Dec. 1598. Welke de familiebetrekking is tusschen Grotius en Gerrit Tuning, dien hij cognatus noemt, weet ik niet. Tuning (overl. 1610) was sedert 1590 professor Institutionum te Leiden.
    2 - In alle drie genoemde uitgaven luidt het vers: At tu qui tumidam septenis collibus urbem.
    3 - Volgens de recensielijst van 1595 (Senaatsarchief) woonde Grotius het eerste jaar van zijn verblijf te Leiden ‘apud Lassonium’, d. i. Mr. Jacobus Lasson, die Mei 1596 tot rector der Latijnsche school te Delft werd aangenomen; hem heeft Grotius zijn ‘Physicarum disputationum septima’ (Rogge 414) opgedragen, en in den eersten brief, dien hij, na zijn ontsnapping, uit Parijs aan zijn ouders schreef, van 16 April 1621, laat hij L. groeten. Twee brieven van Lasson d. d. 6 Mei 1615 en 1621 volgen. Bij Lasson woonde ook Joannes Dublet, Hagiensis, waarschijnlijk Jan Doublet Philipszn., geb. 1580, overl. 16 Mrt. 1650 (zie Heraldieke Bibliotheek N. R. II (1880), p. 257), 23 April 1594 als student ingeschreven (in het gedrukte Album heet hij Drabblet), die volgens de recensielijst van 1597 (1596 ontbreekt) bij Tuning, waarschijnlijk den vader van prof. Gerrit Tuning, woonde. Diens broer Jan, stud. Iuris, komt in de recensielijsten dezer jaren herhaaldelijk voor als wonende ‘apud patrem’. Grotius zelf woonde volgens de recensielijst in 1597 ‘apud D. Junium’, d. i. professor Franciscus Junius.