eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    22

    27A. [1602]. Van J. ten Grootenhuys.1

    Hugoni Grotio s[alutem] p[lurimam] s[cribo].

    Amor meus, qui in te est, firmaque illa, quam me tecum habere confido, amicitia has ad te, mi Groti, litteras dare cogit simulque opem tuam in pia causa implorare.

    Ante menses aliquot principi nostro mola frumentaria ab Amsterodamensi quodam, Gerardo Rikelsman,2 exhibita est3 et ab illo mirum in modum ob futuram ex illa in castris utilitatem approbata, adeo ut plures sibi ante Maium confici voluerit et privilegium Rikelsmanno cum interdictione aliorum de non faciendo intra decennium pollicitus fuerit. Quod cum vergat in praeiudicium ipsius inventoris, qui et molam exhibitam confecit,4 illius te nomine officiosissime rogatum velim, ut ex Stevino,5 domino Melandro6 vel aliis familiaribus tuis cognoscas, an et quale privilegium illi datum vel promissum sit. Si datum, cum illud per subreptionem et obreptionem acciderit,7 num remedium nobis aliquod restet; si nondum8 datum, sed promissum tantum, num et nobis petendi licentia futura sit et quomodo. Nec enim soli id habere contendimus, sed una cum Rykelsmanno privilegio illo frui lubenter cupimus. Illius enim sumptibus, nostra autem arte et industria excogitatam dicimus.9

    Super quae omnia et responsum et consilium tuum expecto, mi Groti, quamvis enim te pluribus et gravioribus implicatum negotibus10 non dubitem - nec enim quiescere posset unquam tua bonarum artium foecundissima natura et divinorum ingeniorum flamma purissima -. Spero tamen haec te non magis gravate Grotenhusii tui causa facturum quam ille avidissime erit arrepturus occasionem Grotio suo ob praeterita et futura iam merita gratificandi.

    Quo voto finio et me tuae amicitiae, te autem cum omnibus notis, domino consiliario inquam Potteio,11 protectioni divinae commendo. Vale et salve ab eo, qui tibi addictissimus,

    J. Grotenhuys.

    23

    Adres: Clarissimo et consultissimo iuveni Hugoni Grotio, iurisconsulto, causarum patrono, Hagam.

    In dorso maakte Grotius aantekeningen over de uitgave van zijn gravuregedichten op de zeilwagen.12

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, KB, 76 D 26: 3, eigenh. oorspr. Dr. Jan ten Gro(o)tenhuys (1573-1646) studeerde rechten in Leiden (immatriculatie 1 augustus 1587; Album studiosorum Acad. Lugd. Bat. I, kol. 22), Heidelberg en Bazel; nadien was hij als koopman gevestigd te Amsterdam, waar hij verschillende belangrijke functies in de magistratuur bekleedde en uiteindelijk, in 1621, tot hoofdschout opklom (Dichtw. I 2a/b 3, p. 294 en I 2a/b 4, p. 109). Zie voor de datering van deze brief infra, n. 2, 3 en 12.
    2 - Gerrit Rekelsma of Rijkelsma, koopman te Amsterdam. Hem werd op 12 januari 1602 octrooi verleend voor een transportabele korenmolen, die vanwege zijn handige formaat in oorlogstijd ‘in belegerde plaetsen, te velde ende anderssints’ goede diensten kon bewijzen. Rekelsma kreeg van de Staten-Generaal opdracht zes van deze molens te leveren (G. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden, p. 107; Res. SG 1576-1609, XII (1602-1603), p. 319).
    3 - Deze demonstratie in aanwezigheid van prins Maurits moet vóór 12 januari 1602 hebben plaatsgevonden. De brief is derhalve niet lang na die datum geschreven.
    4 - Wellicht gaat het hier om een zekere Gijsbert Pietersz., want in 1605 diende Rekelsma bij de Staten-Generaal een bezwaarschrift in, waarin hij zich erover beklaagde dat Gijsbert Pietersz., een timmerman uit Amsterdam, korenmolens fabriceerde waarop hij, Rekelsma, een octrooi had (Res. SG 1576-1609, XII (1602-1603), p. 520).
    5 - Simon Stevin (1548-1620), sinds 1593 ingenieur en kwartiermeester van het Staatse leger (Het Staatsche leger II, p. 266-267).
    6 - Johannes Melander (Milander, Eppelman) (ca. 1546-1621), heer van Poederoyen, secretaris van Maurits (Dichtw. I 2a/b 4, p. 148-149).
    7 - Zie voor deze termen onder meer Codex Iustinianus 1, 14, 2 en Digesta 2, 4, 10.
    8 - Het hs. heeft: ‘nundum’.
    9 - De molen was dus ontworpen door de cliënt van Ten Grootenhuys, maar ontwikkeld op kosten van Rekelsma.
    10 - Lees: ‘negotiis’.
    11 - Enoch Pottey, een gemeenschappelijke vriend van Grotius en Ten Grootenhuys, had zich op 27 april 1590 te Leiden ingeschreven (‘Enoch Potterus Londinensis’; Album studiosorum Acad. Lugd. Bat. I, kol. 27) en op 7 mei 1594, samen met Ten Grootenhuys, aan de universiteit in Heidelberg. Later diende hij als advocaat in Den Haag, waar hij evenals Grotius een tijdlang bij Johannes Wtenbogaert onderdak vond (Dichtw. I 2a/b 4, p. 109).
    12 - Grotius schreef 22 epigrammen op Stevins' uitvinding van de zeilwagen, in het voorjaar van 1603 gedrukt rond een gravure met als bijschrift Currus veliferi illustrissimi principis Mauritii volitantes, Leiden 1603 (BG no. 395).