eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    201A. 1610 december 28. Van J. Boreel.1

    Ego vero longe maiores tibi debeo grati(a)s, amicorum clarissime, pro sexcentum officiis et epistolis iisque quas postremum ad me dedisti2 de muta et surda mea, praesertim vero de Vorstii vocatione,3 χρυσέα χαλκείων ἀντί.4

    Ceterum de nobilium Ordine hoc properanti exciderat addendum,5 licet tu minime ignores, earum partium reipub[licae] quas Ordines etiam sub principe habuere eximias, ubi habita est Ordinum inter se ratio, potissimas semper fuisse nobilium secundo gradu, ab ecclesiasticis nempe. In iis vero reip[ublicae] partibus quae principi erant delatae, quae tandem Diplomate Mariano6 comprehensae sunt, summam quoque huius Ordinis habitam semper esse rationem extra controversiam est. Quomodo in Ordinum consessu legatus nobilium omnes una civitates a quavis suffragio dignitate antelatus est. Et circa rem nummariam, licet ea civitates magis quam utrumque primorum aut levaret aut laederet, par fuit illius Ordinis autoritas. Sub principe vero, principum ritu, longe omnes c(i)vitates favore et gratia antecessit. Circa νομοθεσίαν consult(i) nobiles, erant enim primo - uti scis - soli fere consiliarii, paucis i[uris]c[onsul]tis exceptis quos clericos appellant. Deinde ubi fixa Curiae sedes fuit,7 nunquam ea sine nobilibus fuit. In iudiciis exercendis iisdem de causis par erat eius ratio. Magistratus fere dignissimi nobilibus delati, per quos vel civitates, vel cives in civitatibus regerentur, quorum omnium Kora nostra nobis

    83

    abunde fidem facit,8 quam aliquando ut mihi certius de nobilitatis privilegiis constaret perlegi, quod tu, vir clarissime, succisiva forte hora feceris melius; hoc unum dicam, nobiles in consessu Ordinum fuisse plures, cum Cora nostra ab Ordinibus Zelandiae pro iure nostro civili primum agnita est. Magna postea fuit eius dignitatis periodus. Quae ferenda est, nisi maiori cum iactura conventuum rationem turbandam censemus. Unum illud quod hac tempestate incommodum attulit a maioribus accepimus. Nempe quod per legatum suu(m) Beveranus conventibus Ordinum interfuit.9 Qua de re alias latius, si quippiam ad id quod concepisti Bataviae addendum conducere iudicas.10

    Vorstii theses et notas11 ego iisdem rationibus motus post te legi, et collatis sententiis mihi visus est parum sobrie theologum egisse ‹ibi egisse›, licet plura sint quae et propter rationem docendi et reapse placerent. Unum hoc omnibus bonis ob oculos hac praesertim tempestate versari debet ἀμετακινήτως, domi res esse componendas et firmandas in religione, iustitia, re nummaria, dignitatum ordine et finibus earum, si foris aut fortes esse aut videri volumus.

    Vale, amicorum decus, cum lectissima coniuge,

    tuus,
    J. Boreel.

    28 Decemb[ris] 1610, Midd[elburgi].

    Adres: Eerentfesten, hooghgeleerden, wijsen, voorsienighen heere, Mr. Hugo de Groot, advocaet-fiscael over Hollant, Zeelant ende Westvrieslant, in 's Gravenhaghe. Met bode.

    Notes



    1 - Hs. Den Haag, ARA, arch. Boreel no. 59, eigenh. oorspr.
    2 - Grotius' brief aan Boreel is niet overgeleverd.
    3 - Voor de turbulente affaire van Conradus Vorstius' aanstelling tot hoogleraar te Leiden, als opvolger van Arminius, zie H.C. Rogge, ‘Het beroep van Vorstius tot hoogleeraar te Leiden’, in: De Gids 37 (1873), dl. 2, p. 31-70 en p. 499-558.
    4 - ‘goud voor brons’; zie bijv. Homerus, Ilias 6, 236. Erasmus vermeldt de uitdrukking in zijn Adagia I, II, 1 (101) (LB II, kol. 68-69; ASD II-1, p. 213-216).
    5 - ‘hoc properanti (sc. mihi) exciderat addendum’: blijkbaar geeft Boreel hier een aanvulling op eerder aan Grotius verstrekte informatie over de positie en rol van de Ridderschap, in het bijzonder de Eerste Edele, in de Staten van Zeeland. Bij ontstentenis van Grotius' brieven blijft de precieze aanleiding tot deze gedachtenwisseling moeilijk te achterhalen. Wellicht bestaat er verband met de arrestatie van de waterbaljuw Robert Jolijt. Zie ook infra, n. 10. Vgl. Amsterdam, UB, coll. RK III C 2 en 3, nos. 137-145, voor documenten betreffende de Eerste Edele van Zeeland in Grotius' nalatenschap.
    6 - Op 11 februari 1477 werd door Maria van Bourgondië (1457-1482) aan de Staten-Generaal een oorkonde verleend die sinds de negentiende eeuw het Groot-Privilege wordt genoemd. Op 14 maart 1477 volgde een tweede keur, geschonken aan de Staten van Holland en Zeeland. Met de woorden ‘Diploma Marianum’ doelde Boreel op deze tweede keur, die in de literatuur vanouds her als ‘Groot-Privilege’ was aangeduid. Vgl. A.G. Jongkees, ‘Het Groot Privilege van Holland en Zeeland (14 maart 1477)’, in: Le privilège général et les privilèges régionaux de Marie de Bourgogne pour les Pays-Bas, 1477. Anciens pays et assemblées d'états 80 (1985), p. 145-234.
    7 - De Grafelijke Raad, later Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland genoemd, bestond in de vijftiende eeuw uit edelen en juristen, hetgeen in artikel 5 van het Groot-Privilege van 14 maart 1477 (edelen en ‘notabele clercken off costumiers’) bevestigd werd. In de loop van die eeuw nam het aantal juristen toe ten koste van het aantal edelen. Sinds 1434 zetelde de Raad permanent in 's-Gravenhage.
    8 - Kora (cora, chora), ‘stedelijk recht’, hier evenwel op te vatten in de ruimere betekenis van ‘provinciaal recht’. Boreel doelde op de in 1495 door Philips de Schone uitgevaardigde Keure van Zeeland, tot 1798 de grondslag van de Zeeuwse rechtsorde (R. Fruin, De keuren van Zeeland, p. 189-256).
    9 - Waarschijnlijk doelt Boreel hier op Maximiliaan (1514-1558), bastaard van Bourgondië, heer van Beveren, markies van Veere en Vlissingen, Eerste Edele van Zeeland.
    10 - Het is niet onmogelijk dat Boreel hier schrijft over een addendum voor een heruitgave van Grotius' De antiquitate reipublicae Batavicae, Leiden 1610 (BG no. 691). Vgl. De antiquitate (ed. Arnhem 1995), cap. V, 16 (p. 60-62) en cap. VII, 9 (p. 82).
    11 - Het beruchte boek van Vorstius, Tractatus theologicus de Deo, sive de natura et attributis Dei, bestaande uit tien, in 1606 voor het eerst gebundelde disputaties en een commentaar daarop, was in 1610 met een uitgebreide commentaar te Steinfurt herdrukt (L.D. Petit, Bibliographische lijst der werken van de Leidsche hoogleeraren, p. 92-93, no. 3).