eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    94

    224B. [1612 februari 27 - mei 10]. Van [P. Bertius].1

    Amplissime vir,

    Mitto ad te diatribam meam de duobus rhetorum schematibus,2 quae Graeci nominibus distinxere, ipsi enim ἀνακοίνωσιν vocant et κοινότητα,3 Latini hodie confundunt. In istis praesidium quidam sententiae suae posuerunt περὶ τη̂ς τελικη̂ς ἀναμαρτησίας vel τη̂ς ἐν τῃ̂ εὐσεβίᾳ καὶ ἀρετῃ̂ ἐπιμονη̂ς. De qua universa quaestione quid sentiam nosti iam pridem.4 Atque utinam ex Anglia plusculum rationis adlatum fuisset!5 Haberem saltem quod discerem; nunc non habeo nisi quod doleam. Κρείσσων γὰρ βασιλεύς ὅτε χώσεται.6

    Excussi igitur figuras illas duas. Rogo, si tantum abiungere potes ab impetu curarum publicarum, legas ista et me de sententia tua facias certiorem. Casaubonus noster olim ad me ita scripsit, ut qui sententiam meam probaret;7 eandem in epistola ad Frontonem Ducaeum, pag[ina] 52 palam posuit.8 Dicit enim paucis ea quae ego libro ad ipsum misso9

    95

    diffudi. Nec puto mutatum interea.10 Sollicitus videtur de gratia magni regis mihi concilianda, quo nomine ipsi debeo.11 Atque hoc erat argumentum earum litterarum quas tua nuper opera accepi.12 Ego pro hoc beneficio tuo gratias ago, maiores acturus quum diatribam istam recepero, vel abs te confossam vel servatam.

    Vale ab eo qui te amat et merito aestimat.

    Adres: Amplissimo et consultissimo viro, domino Hugoni Grotio, advocato fisci Batavici, domino honorando. Hagam. Den bode loon.

    Notes



    1 - Huidige vindplaats onbekend. Voorheen hs. Maastricht, Bibliotheek van het Theologisch College S.J., eigenhandig oorspr. Datum en handtekening werden vermoedelijk afgesneden. Gedrukt in P. Winkelman, Remonstranten en katholieken in de eeuw van Hugo de Groot, Nijmegen 1945, p. 320-321, bijlage 5. Zie voor de datering infra, n. 12. Petrus Bertius (1565-1629) was regent van het Leidse Statencollege, de universitaire theologenopleiding.
    2 - Misschien betreft het hier de eerste uitgave van een verhandeling die later het licht zou zien onder de titel ‘De modo disputandi veterum, philosophis digno, hodie collapso, et revocando’ in Petrus Bertius, Commonefactio duplex, Bazel 1616 (L.D. Petit, Bibliographische lijst der werken van de Leidsche hoogleeraren, p. 150, met een verwijzing naar een exemplaar in de UB te Lund). Bertius stuurde hetzelfde werkje op 5/15 april 1612 naar Isaac Casaubon in Engeland: ‘Mitto ad te dissertatiunculam de qua, si molestum non est, velim sententiam tuam intelligere. Rhetoricus est ληκυθισμός, sed non exigui in theologia momenti.’ Casaubon reageerde op 1 mei 1612: ‘Disputationem tuam quam misisti legam ipse et magnis theologis, amicis meis, ostendam, quos novi in veteris ecclesiae doctrina acquiescere.’ (Casaubon, Epistolae, Rotterdam 1709, nos. 796 (p. 464b) en 797 (p. 465a)).
    3 - De combinatie van deze twee retorische figuren is in de Griekse literatuur niet aangetroffen. Vgl. Julius Rufinianus, De figuris sententiarum 10 (ed. D. Ruhnkenius, Leiden 1768, p. 203-205).
    4 - Ook in zijn Hymenaeus Desertor sive de sanctorum apostasia problemata duo. 1. An fieri possit ut iustus deserat iustitiam suam? 2. An quae deseritur fuerit vera iustitia? (Leiden 1610), behandelt Bertius deze thema's.
    5 - In Engeland werd Bertius om zijn Hymenaeus scherp veroordeeld. Hij verdedigde zich in brieven aan koning Jacobus I en aartsbisschop George Abbot. Op 25 januari/4 februari 1612 richtte Casaubon echter een brief aan Bertius waaruit bleek dat Bertius' verweer weinig resultaat had opgeleverd (Casaubon, Epistolae, no. 1052 (p. 612a-613b)).
    6 - Homerus, Ilias 1, 80.
    7 - Casaubon aan Bertius, 29 september/9 oktober 1611 (Casaubon, Epistolae, no. 743 (p. 432b-433b)).
    8 - Casaubon schreef op 1/11 juli 1611 een lange brief aan de Franse jezuïet, bibliothecaris en filoloog Fronton du (of: le) Duc (1558-1624). De brief verscheen apart als Ad Frontonem Ducaeum S.J. theologum epistola (Londen 1611), maar staat ook afgedrukt in Casaubon, Epistolae, no. 730 (p. 385a-426b). Op p. 52 van de editie Londen 1611 (p. 397b in de Epistolae, Rotterdam 1709) raakt Casaubon slechts vluchtig aan het gedachtengoed in Bertius' Hymenaeus (‘Van den Afval der Heylighen’). Hij kritizeert zijn tegenstander, een jezuïet, die zich zou aanmatigen dat de leden van zijn orde niet konden dwalen in geloofszaken: ‘Magnum hoc, Deus bone! et singulare Societatis vestrae privilegium’. Volgens Casaubon ging het hier om een ‘beneficium, quod Iesus Christus, ὁ Θεάνθρωποϛ et ipsa bonitas, singulis christianis absolute nunquam promisit’.
    9 - Bertius had Casaubon een exemplaar van de Hymenaeus toegezonden.
    10 - Uit de brief van Casaubon aan Bertius van 25 januari/4 februari 1612 (supra, n. 5) blijkt het tegendeel, maar de inhoud van dit schrijven ‘beschouwde hij [Bertius] blijkbaar als een dictaat van George Abbot’ (Winkelman, Remonstranten en katholieken, p. 94, n. 34; zie ook L.J.M. Bosch, Petrus Bertius 1565-1629, Meppel 1979, p. 112-113).
    11 - Uit een brief van Casaubon aan Bertius van 17/27 februari (‘a.d. XIV Kalend. Mart. stylo veteri’) 1612 blijkt dat de Engelse koning en de aartsbisschop van Canterbury Petrus Bertius nu wat beter gezind waren, op grond van het inzicht dat zijn zaak ten onrechte gekoppeld was aan die van Vorstius. Zie Casaubon, Epistolae, no. 1053 (p. 613b-614a) en Winkelman, Remonstranten en katholieken, p. 95, waar de brief bij vergissing op 16 februari wordt gedateerd: 1612 was een schrikkeljaar.
    12 - Grotius had eerder als intermediair in het contact tussen Casaubon en Bertius gediend; vgl. no. 227 (dl. I). Waarschijnlijk verwijst Bertius hier naar de brief van 17/27 februari 1612. Zijn brief aan Grotius zal dan geschreven zijn in de periode tussen 17/27 februari en 1/10 mei, toen Casaubon een volgende brief aan Bertius richtte (Casaubon, Epistolae, no. 797 (p. 465a)).