eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    592. 1619 Oct. 31. Aan Joris de Bie1.

    Mijn Heer.

    Ick heb nu langer als een jaer tijd gehadt om myne actiën ende intentiën tusschen Godt ende myne conscientie oprechtelick ende sincerelick te ondersoecken. Ick en can tot noch toe niet anders bevinden, dan dat ick heb gesocht de questien van de Religie, voor mynen tijd geresen, door bequame wegen te brengen tot een Christelicke accommodatie, ende mijn heren ende meesters, dat is de Staten van Hollant ende de Regenten van Rotterdam, dye ick alleen ende niemant anders by eede was verplicht, te houden in haere wettelycke autoriteit jegens de voorgenomen verandering, waervan haer tot Nieumegen ende Oudewater2 de voorteeckenen hadden geopenbaert, ende ick voorts in 't seecker van eenige van de notabelste van Amsterdam was veradverteert. Dat de accommodatie ende verheling van scheuring niet onmogelick en was, heb ic met veel exemplen aengewesen, ende om daertoe te comen voorgewendt verscheide middelen,

    18

    als een byeencomste van Predicanten onder het beleid van de Staten van Holland ofte de interventie van neutrale ende onpartydige Theologanten. Maer de questie te stellen aen die ghenen dye haer als parthyen hadden verthoont, jae door de scheuring prejudicie hadden gegeven - gelijck in de Nationale Synode most geschieden - heb ick gehouden dangereux te zijn, ende dat het effect daervan soude zijn een zeer bittere alienatie van gemoederen. Ick en conde ooc niet verstaen dat dese Synode Nationael de Staten van Hollant, om groote redenen daervoren beschroomt zijnde, met recht conde overgedrongen werden, nyet alleen omdat sulcx was sonder exempel, maer oock omdat nae alle acten ende recessen die hierop souden mogen werden geallegeert de Staten Generael ende Sijn Excellentie hebben verstaen ende in de Instructie van Sijn Excellentie als Gouverneur van Utrecht goedgevonden dat gestelt soude werden dat volgens het XIIIe artyckel van de Unie de dispositie over de Religie de Staten van de Provincie competeerde. Ick en heb ooc noyt anders connen verstaen, dan dat de meninge van de Staten van Hollant in het maecken van de repartitie was geweest eenig eygen ende bysonder recht over de soldaten van haere repartitie te bedinghen, te weten om soo veel de inlandsche Regiering van de Provinciën aengaet, midsgaders de uytvoering van Staetsgewijs genomen resolutiën, defensie van de Magistraten ende publycque plaetsen, over de selve soldaten absolutelijc te commanderen, sonder daerin de Generaliteit subject te zijn, maer wel in 't beleid van het oorlogh ende 'tgunt daervan dependeert. Alsoo nu Sijn Excellentie de saecke anders verstont ende gaf commandementen aen de crijgsluiden van haer met de saecken ter eener ofte ter andere nyet te moeyen, soo zijn de Magistraten beraiden geworden haer selve te verseeckeren, 'twelc tot Rotterdam geschiet is volgens de oude possessie ende sonder mijn aenraden. De gedeputeerden van Utrecht heb ick, vergeselschapt zijnde met anderen dye nyet eens aengesproocken en werden, te bedencken gegeven off het nyet beter en waer de cassatie van de Waertgelders op te houden, totdat men de selve soude mogen doen met gemene verseeckering. De reise van Utrecht heb ick nyet gaeren aengenomen, door last; gedaen verscheide voorslagen tot accommodatie ende nyet anders voorgehadt dan nieuwicheit ende verandering voor te comen met vaste hoop dat door de gemene intercessie van de geallieerden alles soude werden bevredight. Syende evenwel dat de anderen voor hadden alle haere macht te gebruicken tot uitvoering van hare intentie, heb ick om bloedstorting te verhoeden my geemployeert tot afdancking van de waertgelders, doch met toesegginge van Sijn Excellentie dat myne meesters de Regierders van Rotterdam gheen oneer en soude geschieden. Ick heb oock in de vergadering van de Staten ende in particuliere communicatie so tot Utrecht als ellewaert dickmael geseyt middel te weten tot cassatie van de waertgelders indyen men de Magistraten wilde verseeckeren nae behooren. My staet ook zeer wel voor dat de Burgemeester Bas3 in de vergadering van de Staten Generael verclaerde 't verstandt van Amsterdam te zijn, dat de Staten Generael de Steden van Hollant geen wet en hadden voor te schriven op 't stuck van haere verseeckering. Is 't recht van 't Landt anders geweest, sulcx is my nevens meer anderen onbekent geweest. My is oock wel indachtigh, dat die van Dordrecht ende Amsterdam in de vergaderinge van Hollant haere bedenckingen op de Resolutiën aengaende de

    19

    kerckelycke saecken hebben verclaert, sonder oyt voor het alderlaeste te sustineren dat de kennisse ende dispositie van soodaenige saecken de Generaliteit soude competeren. Jae die van Dordrecht hebben eenige Resolutiën helpen nemen ende voorslagen gedaen om door de authoriteit van de Staten van Hollant de saecken te accommoderen sulcx dat ick hyerin mede nyet en hebbe gelooft buyten het gemeene gevoelen. Ick heb soo wel aen den Heer Charleton4, dye seyde met my te willen spreecken door last van zynen Coning, vóór het doen van zyne propositie, als aen den Heere van Maurier5, die my mede tot verscheyden maelen by hem heeft ontboden, geopent myne bedenckingh op 't Synode Nationael ende de intentie van myne principalen, oock voorslagen gedaen tot accommodatie, versoeckende dat zy by haere meesters debvoir wilden doen tot vrundelycke accommodatie, om alle swaericheden te verhoeden. Ick heb oock de selve myne consideratiën eenige Prelaten6, groot credyt hebbende by Syne Majesteit van Groot Bretaigne, doen verstaen tot gelijcken eynde gelijc myne ende hare brieven connen uytwysen. Onder anderen heb ick den Bisschop van Spalata7 in bedencken gegeven, off het nyet goed en waer, dat Syne Majesteit een goed Theologant herrewaerts sond alleen om recht te verstaen den stant des geschils ende daervan rapport te doen, opdat Syne Majesteit als dan te beter soude letten op de noodige remediën die ic naerder heb aengewesen in een Latijnsch geschrift8, ingestelt om aen Syne Majesteit gesonden te werden, als de Staten van Holland sulcx soude goed duncken; zijnde my zeer leedt dat het voors. schryven aen den Bisschop van Spalata sulcx werdt geduydt als off ick een successeur aen Charleton soude hebben gesolliciteert, 'twelck ick oprechtelic verclare geweest te zijn buyten myne intentie. Dat ick nu met dit voornemen van door een moderate voet van leringe de scheuring, in de Gereformeerde kerck sonder mijn toedoen geresen zijnde, te verhelen ende myne meesters in haere authoriteit te conserveren, door middelen dye ick met reden nyet anders conde houden als wettelijc, de hals soude hebben verbeurt, gelijck eenige, oock dye sulcx minst betaemt, sustineren, ofte immers myne vryheyt, gelijck het de Rechters belieft heeft te verstaen sulcx en heb ick tot noch toe in mijn hart nyet connen gevoelen; maer vinde ter contrarie, dat men met my in vele deelen nyet wel en heeft gehandelt. Ick hadde nae myne eerste examinatie een memorie geschreven aen Voochd9, tot dilucidatie van yet dat my in de examinatie nyet en was voorgecomen. Van der Meulen10 seyde my daerop dat hy de memorie hadde gelevert ende dat Voochd ende Coeners11 by den anderen waeren, my zeer toegedaen zijnde; dat zy gemeent hadden dat ick een van hun beiden soude versocht hebben om by my te comen. Ick seyde soo

    20

    yemant by my wilde comen dat my sulcx wel aengenaem soude zijn, insonderheyt Coeners met den welcke ick over lange kennisse hadde gehadt; Voochd quam, my veel hulps aenbiedende, waerop ick seyde my te vertrouwen op 't faveur van Sijn Excellentie, die my geseyt hadde myne vrund te willen zijn; dat ick hem bad Sijn Excellentie sulcx te willen doen gedencken. Hy seyde my dat ick op alles most seggen 'tgunt my bekent was, waerop ick my willigh toonde hoe eer hoe liever. Hy seyde voorts wel verseeckert te zijn dat ick van gheen correspondentie met den vyant en wiste, ende dat hy vertrouwde dat myne intentiën goed waren geweest, hoewel hy myne proceduyren nyet en conde approberen. Seyde voorts dat zy bewijs hadden dat den Advocaet groote sommen gelds van de andere zyde hadde genooten; jae, dat alles waer wierd bevonden, 'tgunt in seecker geschrift, geintituleert ‘Provisionele ontdeckinge’12, was gestelt; dat ick soude moeten rondelick verclaeren wat my bekent was dat daertoe indirectelic soude connen worden gerapporteert. Ick seyde bereidt te zijn, gedenckende dat ick in eenige poincten van den Advocaet hadde gedissentieert, welcke poincten, gepresupponeert soodaenigh bewijs, souden mogen comen in consideratie. Hy seyde my dat wel yemant van de heeren by my soude comen wie ick wilde. Ick seyde dat het my evenveel was. Dit heeft men daernae my naegehouden, als off het ontbieden van Voochd, het spreecken van saecken streckende tot dienste van den vyant, het versoecken van een commissaris, met den welcke ick soude mogen spreecken van my waere gecomen, daer ick my maer ...13 gelaten hadde getoont ende geseyt bereydt te zijn te verclaren het gunt my bekent was, daerby voegende dat ick gheen secreten en wiste. Voochd ende Manmaecker14 daernae by my comende, heb ick haer geseyt wat het was dat ick meende, nevens 't bewijs dat zy seyden te hebben, consideratie te meriteren, namentlijck eenige saecken roerende Oost Indië ende West Indië, als oock eenige, dye my dochten te zyen op de prolongatie van de Trefves, in alle welcken ick opentlijck hadde geweest van andere opinie als den Advocaet, als oock dat ick eenige voorslagen tot accommodatie van de kerckelycke differenten hadde gedaen dye hem nyet en hadde gesmaeckt. Door bevel heb ick dit daernae by geschrifte gestelt, oock gepresenteert by eede te verclaren nyet anders geweten nochte gedacht te hebben. Ick can met de waerheyt seggen dat my in alle myne gevanckenisse nyet en heeft beswaert dan dat ick uyt soodaenige propoosten van de heeren vreesde dat ick onwetende hadde gedyent tot een instrument van een quaed voornemen. Ben daerom verblijd, dat ick uyt de sententie geleert heb dat sulcx in de waerheyt gheen fundament en heeft. 't Is oock gebeurt, dat ick eens heel zieck zijnde ben ontboden ter examinatie ende dat my door Duyc15 aengeseyt is, dat ick op de poincten categorice soude antwoorden, sonder eenige defensie te dicteren: waerover alsoo ick my beclaegde zeyde hy, dat den tijd soude comen dat men my myne volle defensie soude toelaeten. Daernae de rechters zijnde gestelt, heb ick verhaelt alle myne debvoiren

    21

    tot accommodatie van de politique ende kerckelycke swaricheden, versoeckende tot bewijs geadmitteert te werden, ende alsoo ick in myne examinatie nyet en hadde mogen doen myne defensie, dat my sulcx als noch mochte werden toegelaten: waerop Voochd seyde dat men my nyet en soude precipiteren. Maer sedert en ben ick niet ontboden, dan om myne sententie te hooren, waerin comen veele poincten, dye my zijn onbekent; enige oock, daerop ick noyt en ben geëxamineert geweest, andere buyten de waerheyt ende dye waer zijn soodaenig dat zy my noch alleen noch boven anderen dye nyet gemoeyt en werden en zijn raeckende. Mijn heer, ick verhael dit wat langer, om Uwe Ed. te doen verstaen de redenen, waerom ick my nyet en can disponeren om de voors. proceduyren ende sententiën te approberen ofte om jegens my selve een vonnis te wysen in saecken daerin myne conscientie my tot noch toe nyet en heeft getuycht, dat ick qualijc soude hebben gedaen. Ick bidde U. Ed. dit te houden voor myne vaste resolutie, genomen nae aenroepinge van Godes genadige bystandt ende lange deliberatie. Ick gevoele my oock sulcx dat als ick my selve ende myne kinderen indyervougen soude hebben verongelijckt dat ick de onrust van mijn eygen hart nyet en soude connen verdragen. Can U. Ed. buyten sulcx yet doen tot myne verlichtinge, nyet om wederom paert ofte deel te hebben aen publicque diensten - daer ick gheen lust toe en hebbe - maer om door meerder vrydom myne gesontheyt te mogen waernemen ende mijn huysgesin voorstaen ick sal ten hoochste zijn verblijd. Wil sulcx nyet vallen, soo hoop ick noch, dat den goeden Godt my nyet ongetroost en sal laeten in myne droefheyt ende t'zyner tijdt my uyt dese particuliere ofte uyt de algemeene aerdsche miserie verlossen. Middelertijdt, mijn heer, sal ick Godt hartelijck bidden gedachtigh te willen zijn de weldaden dye Uwe Ed. my, onbequaem gemaeckt zijnde om sulcx te erkennen, ende de mynen, in dese afflictie hebt bewesen, ende 'tselve aen U. Ed., Uwe lyeve huysvrouw ende kinderen genadelijck hyer ende hyer naemaels willen beloonen. Uyt Louvestein den laesten Octobris XVIcXIX.

    UE. zeer dienstwillige ende geobligeerde neve
    H. de Groot.

    Adres: Edele Erntfeste heere: heere George de Bie Ridder Thesorier Generael der Vereenigde Nederlanden, heer van Albrandswaert.

    Notes



    1 - Hs. Kon. Bibl. 's-Gravenhage, cod. 78 C 76. Gedrukt Vollenhoven, Broeders gevangenisse p. 277. Geadresseerde is Joris (George) de Bie, tresorier generaal der Unie. Hij was gehuwd (Dec. 1594) met Maria van Almonde, dochter van Jhr. Abraham van Almonde, en Maria de Groot, een halfzuster van Hugo's vader. Zie I p. 331 n. 2.
    2 - Zie Brandt, Historie der Reformatie II p. 555, 699, 709, en de pamfletten bij Knuttel no. 2564 vv., 2586 vv.
    3 - De Amsterdamsche burgemeester Dr. Dirck Bas Jacobszn.
    4 - Sir Dudley Carleton, de Engelsche gezant in Den Haag.
    5 - Benjamin Aubéry du Maurier, de Fransche gezant in Den Haag. Zie H. Ouvré, Aubéry du Maurier ministre de France à La Haye, 1853.
    6 - Overall en Andrewes; zie I, register i.v., en dit deel p. 24 n. 1.
    7 - M.A. de Dominis; zie I p. 592 n. 1.
    8 - Epistola ad Regem, waarover zie I p. 600 n. 1.
    9 - Nicolaas de Vooght, burgemeester van Arnhem, een der commissarissen van de Staten-Generaal tot de instructie van het proces; de namen dezer commissarissen o.a. bij Brandt, Historie der Rechtspleging (3e ed.) p. 5. Hij was een der 24 rechters.
    10 - Pieter van der Meulen, de kapitein die Grotius gevangen nam.
    11 - Abel Coenders van Helpen, lid van de Staten Generaal wegens Groningen, evenals de Vooght (n. 6) een der commissarissen.
    12 - Provisionele Openinghe van verscheyden saecken, ghestelt in de Remonstrantie van den Heer Advocaet van Hollandt ende Westvrieslandt. 1618. Toegeschreven aan François van Aerssen (Knuttel no. 2634).
    13 - Gat in het papier.
    14 - Adriaan de Manmaker (zie I reg.), een der commissarissen, later een der 24 rechters (zie p. 5 n. 5).
    15 - Mr. Antonie Duyck, als fiscaal aan de commissarissen toegevoegd.