Alderliefste,
Ick ben verwondert datter in XIIII dagen geen brieven van U E. gecommen en zijn. Ick meen dat het is om dat U E. my verwacht. Ick verwondere my dat U E. niet aen iemant van mijn broeders en schrift. Ick ben becommert geweest meenende dat ghy sieck waert, dan mijn broeder heeft my geseidt dat hy den soon van Van der Strenge2 gesproken heeft, die hem seide dat U E. noch wel te passe was en dat ghy geseidt hadt dat ghy my daer wachte. Ick soude daer oock al geweest zijn ten waere de windt altijdt contrary geweest waere ende noch is. Hier is een oorlogsschip daer ick mede reyssen sal maer en kan van hier niet of de windt moet goedt wesen; gelooft dat ick geen tijdt versumen en sal. Ick verlange al soo seer als ghy kent verlangen maer wat wil ick doen? Ick moet patientie hebben en U E. moet van gelycke doen en gelooven dat ick commen sal soo haest als de windt waeidt. Ick en weet u anders niet te schriven, daerom verhael ick dit soo dickmaels; mondeling sal ick u meer connen seggen. Ick hebbe u over XIIII dagen geschreven en de sleutel van 't koffer daer de pampieren in zijn gesonden. Ick en twyfele niet ofte U E. en sult die al'ontfangen hebben. Het bouck van Borre3 en is in 't koffer
127
niet maer ick hebbet by my: het en was niet te crigen doen ick het koffer packte, alsoo het onder druck was. De historie van eenen Mierbecke4 daer U E om schrift en is hier mede niet te krigen. U E. sult se van Antwerpe moeten ontbieden. In mijnnen lasten hebbe ick op u versocht het drucken van alle bouckens ut te stellen tot mijnne kompste. Ick en twyfele niet ofte U E. en sult het oock doen. Voordt sal ick voor ditmael ut het schriven scheiden. Ick sal misschien soo haest by u zijn als desen brief en desen hiermede eindigende sal Godt bidde, alderliefste, dat hy ons wilt geven dat hy weet dat ons salych is. Ut ter Vere desen XXXI Augusty.U E altijdt getrouwe
Marie Reigersberch
De vrienden alhier doen u groeten.
Adres: A monsieur monsieur Grootius à Parys.
In dorso schreef Grotius: 31 Aug. 1621. Marie Reig.