Mijnheer,
Ick heb uE. op gisteren geschreven;2 hebbe sedert seeckerlick verstaen dat brieven van sijne Majesteyt gecomen sijn, daerbij een ambassade extraordinaris ende namentlick Arssens versocht wordt, ende dat 'tselve veel bedenckens geeft.3 Wat dat inheeft kan uE. beseffen: de manutentie van de publycke aengenomene religie, mitsgaders van de tegenwoordige regeringe. Ende allhoewel de meeste seer hart drongen op de executie van de placaten ende den eedt van manutentie alsboven te doen bij alle die op de Vergaderinge souden compareren, is 'tselve evenwel bij vele ge difficulteert ende sal ter naesten dachvaert, die wesen sal den 27en,4 van die 2 poincten, mitsgaders van de amnestie ende bevrediging der gemoederen naerder werden gesproocken, om oock alsdan met sijn Excellentie daerover in naerder communicatie te treden, daertoe sommige schijnen niet seer genegen te sijn. Tot Rott[erdam] sijn de vergaderingen der remon[strante]n extraordinaris sterck gehouden, oock met bedieninge van d(en avon)tmael gehouden in verscheyden plaetschen.
Vale,
t[uus] observantiss[imus],
quem t[ua] D[ominatio] novit.
7 Aprilis 1627.
Adres: Aen mijnheer/mijnheer de Groot, Paris.
In dorso schreef Grotius: 7 April 1627 Van Mede.5