Laus Deo. Den 7 Junij 1627. In Amsterdam.
Mon cousyn,
Om dyeswille uwe E. hem over valse calumniën seer weynich ontset, gerust zijnde in een goede conscientie, soo hebbe ick mijn verstout dit neffens gaende stuckgen aen uwe E. te senden2, hoopende uwe E. tselve nyet sal altereren, alle eerlicke onpertijdighe luyden walgen daervan.
4, 5 dagen geleden es in desen oock in enighe andere steden van Hollandt gepubliceert den bryeff bij de Staten van Hollandt aen deselve geschreven, waerbij verclaert wert, dat het placcaet jegens de remonstrantsgesinden wert gehouden voor een eeuwich edict, daernaer hem de officiers sullen hebben te
137
reguleren3. Hyerin sijn vele luyden seer verwondert, doch generalicken gelooft men, dat men dit - om de geestelickheyt te contenteren - noch heeft moeten doen, maer dat voor scharpe executie nyet en es te vresen, daervan den tijt leeren sal, immers est insonderheyt te Rotterdam ende Hoorn onmoogelick, off men soudet moeten doen door geweldt van soldaten, waertoe de minste aparentie nyet en es. Godt almachtich wil de heeren Staten wijsheyt verlenen, dat se de landen alsoo moogen regeren, dat wij hyer metten anderen in alle ruste ende vrede moogen leven.Uwe E. schrijvens van 22 Mey hebbe ontfangen, uwe E. bedanckende vant advys. Men verlangt hyer seer, dat de misverstanden tussen Vranckrijk ende Engelandt mochten ophouden. Ick heb jong schrijvens van mijn broeder4 wt Dantsick, dye heeft goede hoope tot den vrede aldaer, Godt wille ons oock verlenen in ons vaderlandt. Hiermede met nichte uwe Ed. huysvrouwe Godt almachtich bevoolen ende hertelick gegroet.
Uwer E. dyenstw. couzijn
Joost Brasser.
Adres: Aen Mijn heere Mijn heere Hugo de Groot tot Parijs. Francq.
In dorso schreef Grotius: 7 Iunij 1627. Brasser.