eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1363. 1629 januari 8. Aan J. Wtenbogaert1.

    Mijn heer,

    Ick heb gelesen de drye tomos Cameronis2, waervan ick ver(meen?) dat oock enige exemplaren zijn in ons landt. De autheur is hyer van grote reputatie dewelcke 't meeste middel is, waerdoor veele werden wedergehouden van ons gevoelen. Ende alsoo hij doorgaens zijne opinie ontdeckt, maer meest in Tractatu de Scandalis3, soo dunckt mij, dat noodigh waer, dat D. Episcopius4, Joh. Corvinus5 ofte yemant, dye haere gaven naestcomt, dese boecken doorloopen ende met een cort tractaet eerst generaelijck beantwoorden de groote lasteringe tegen Arminium ende andere van zijn gevoelen, dye hij - soo sijn eygen vrunden seggen - daerom alleen soo heftigh heeft gestelt, om hemselve van de suspicie van Arminianisterie te bevrijden. Ten twee moeten aengemerckt worden zijne positiën strijdende met de synode van Dordrecht ende Alais6, want hij wil, dat Christus voor alle menschen zij gestorven, niet alleen voor de gelovigen; dat daer is een conditionele alliantie; eene vrije wille; de beweging tot de bekering alleen morael, etc. Ten derde dyent getoont, hoe dit alles strijdt met hetgunt stand houdt tegen de remonstranten, waermede hij de cracht van de conditie ende van de vrije wille wechneemt ofte veeleer dye twee woorden gebruyckt tegen den rechten sin, sulcx dye bij alle de oude christenen zijn gebruyckt ende bij alle de werelt verclaert worden. Ten lesten dyent wat claerlijck geëverteert zijn fundament, dat de wille nootelijck moet volgen scientiam activam; waeruyt volght nootelijck, dat

    5

    d'Engelen, Adam, David zijn van Godt verlaeten geweest, eer Godt deselven verlyet; dat de mensch noyt meer goeds doen en can dan hij en doet, nochte meer quaeds laeten; dat de eeuwige straffe gestelt is op t'gunt onvermijdelijck is. Men can oock obiter toonen dat hij veel passagiën van de schriftuyr expliceert sulx als Socinus7, soodat men niet en moet vremden soo ander 'tselve gebeurt. Syet onder anderen tomo II, p. 59 de explicatie van 1 Joh. I.1. 't Heugt mij, dat Festus Hommius8 eertijds bij mij dese selve uytlegging Do. Episcopio heeft geobjicieert als certum argumentum Socinianismi. Tomo III. Christus in dominio patris vicarius 149. 187. Gloria, quam habuit ante mundi fundamentum. De praedestinatione. Tomo III. 156 Χαϱαϰτὴϱ ὑποστάσεως dici de Christo ut mediatore 1 b. 1 Cor. X.V. dominus e caelo, divinitus datus. T. III. 535 aut circiter. Ἐϰ μέϱους nos Deo satisfacere, Deo, qui credimus, pie, sed non commode dicitur T. III. 587. Hij heeft oock enige particuliere opiniën, als promissiones legis per Mosem datae esse mere temporales, et in resurrectione etiam bestias revicturas, T. III. 183. Ick heb hyer aen de wederzijde geannoteert enige passagie, dye de remonstranten connen te pas comen off op 't stuck van de leere ofte op 't stuck van de tolerantie ende separatie. Hij houdt ook: neminem praedestinari nisi iam actualiter existentem. Ick heb oock gelesen 't boeck Claudii de Sainctes9 tegen Calvijn ende Beze. Hij en tracteert het poinct van de predestinatie met den gevolge niet quaelijck. Maer vooral wilde ick wel, dat onse censeurs saegen, hoe dat Calvijn daer overgehaelt werdt over 't gunt hij leert de filio αὐτοϑέῳ ende van 't onderscheyt der personen, opdat zij mochten mercken, hoe dat het onmogelijck is op dye materie buyten de h. Schrift te discoureren, sonder achterhaelt te worden, bijsonder daer passiën zijn. Wilt mij doch eens laeten weten, off oock in Vrieslant enige voortgang is van ons gevoelen. Raid10, secretaris van den coning van Groot-Bretaigne aen denwelcke Cameronis brieven zijn ende eenige van hem aen Cameron tomo ultimo is een cloeck ende geleert man, soo mij geseyt werdt. 't Gevoelen, dat hij defendeert, heeft mij altijd wel aengestaen, ende Cameronis redenen daertegen hebben niet veel te beduyden.

    Daer zijn twee legers gereed om nae Italië te gaen, 't een over zee, 't ander over landt. Daer blijft noch een leger tegen Rohan11 ende twee troupes tot bewaringe van Champagne ende Picardye.

    Vaert wel met alle de vrunden, vooral de gevangenen12.

    Den VIII Ianuarij XVIcXXIX

    UE. dienaer,
    H. de Groot.

    Tom. I.

    Lex obligat ab initio aetatis intelligentis; 70.

    6

    Sufficienter Deus indulget omnibus facultatem praestandae promissionis Euangelicae; 187.
    Quos Praedestinavit notavit, etc. De Cruce; 202.

    Tom. II.

    In pietatis negotio tantum quisque potest quantum, serio ac vehementer vult; 106.
    Christus iustitia iustificator; sicut sanctitas sanctificator; 120 aut paulo post.
    In Isaac iurabitur semen; pertinet ad decretum de servandis credentibus; 168.
    Ebrius non punitur ob ea, quae fecit ebrius sed, quia ebrietatem vitare potuit; T. II, 361.
    Peccatum proprie non potest esse paena; T. II, 361.
    Quanto, quis dona maiora accepit, eo punietur gravius, si abusus fuerit; T. II, 396.

    Tom. III.

    Antequam in Christum credatur requiritur aliquid praecedaneum; 108.
    Per mediatorem servari possunt etiam qui eum non noverunt, tam adulti quam infantes; 302.
    Hominum culpa accidit, quod Euangelium alicubi non praedicatur; T. III, 586.
    In omnibus hominibus aliqua legis divinae mensura; T. III, 594.
    Metus noster temperatur promissione futurum, ut Deus nos non sinat tentari supra vires; 607.
    Amor Dei alius ante cedens, alius consequens.
    Amor, qui Deo est naturalis, inclinat ad compensationem, sed modus compensationis a libera Dei voluntate; 609, 610.
    Ad quaestionem de seperatione.
    Destructio dogmatis satis communiter recepti et dogmatis impositi pro lege 254, T. I, T. II, 339.
    De tolerantia, 363, T. I.
    Quae operose demonstrantur non sunt creditu ad salutem necessaria; T. III, 474.
    Teologia practica maxime; T. II. 94.
    Non mores ad fidem, sed fides refertur ad mores; 315 T. I.

    In margine: (No)s in ea tempora incidimus, quibus (ne) in doctrinae quidem methodo (ἀπὸ) τῶν δοϰούντων εἶναι (στ) ύλοι licet discedere; T. III, 577.

    Adres: A monsieur monsieur van Meden.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Leiden, cod. Pap. 2. Eigenh. oorspr. Gedrukt Rogge, Br. Wtenb. III: 2, p. 267. Exc. Brandt-Cattenburgh, Leven I, p. 383.
    2 - Johannes Camero (tegen 1580-1625 of 1626), filosoof en theoloog; Grotius zal hier bedoelen zijn Praelectiones theologicae in selectiora quaedam loca N.T., una cum Tractatu de ecclesia et nonnullis miscellaneis opusculis. Salmuri 1626-1627.
    3 - Traicté auquel sont examinez les préjugez de ceux de l'Eglise romaine contre la Religion Réformée. La Rochelle 1618.
    4 - Simon Episcopius - de Bisschop - (1583-1643), die na de dood van de grondlegger van de leer der remonstranten, Jacobus Arminius - Hermans - (1560-1609), een van hun voornaamste leiders was.
    5 - Joh. Arnoldi Corvinus - Ravens - (1582-1650); zie II, p. 260 n. 3 .
    6 - De nationale synode van de gereformeerde Kerken van Frankrijk te Alez in 1620.
    7 - Faustus Socinus (1539-1604), grondlegger van het socinianisme, een rationalistische stroming in het protestantisme.
    8 - Festus Hommius (1576-1642) was van 1619 tot 1640 regent van het Staten-Collegie te Leiden.
    9 - Zie over hem dl. III no. 1302, p. 368 n. 12; zie ook aldaar voor de pennestrijd tussen Claude de Saintes en Theodorus Beza.
    10 - Thomas Reid (ook gespeld Read en Rhaedus); hij was van 1618 tot zijn dood in 1624 Latijns secretaris van Jacobus I.
    11 - Henri, duc de Rohan (1579-1638), de aanvoerder der hugenoten.
    12 - Zie III no. 1067, p. 39 en n. 9 aldaar.