Mijn lieve Kinderen,
Uwer eenigen zijt met mij geweest in de Louvesteinse gevangenisse, eenige hebt daarvan wel gehoort. Hoe onschuldig ik daaraan ben gekomen, weet de goede God, en 't blijkt ten deele bij mijne uitgegeven schriften.
Daar zijnde, heb ik den droeven tijd overgebragt met zulke zaaken, die mij altijt hoogst ter harte gegaan hadden, namelijk met Gods Woord en andere eerlijke oeffeningen. Van het eerste zullen getuigenisse geven mijne Aanteekeningen op de boeken van het Goddelijke Nieuw Verbond2 ende mijne Zes Boeken, gemaakt tot voorstand van den Christelijken Godsdienst, die in druk zijn uitgegaan3. Van het andere mijne overzetting uit Stobaeus4; ook dit boek, dat ik u nalaat, inhoudende eene onderregting van de regten, die in Holland te pas komen5.
306
Ik heb in 't instellen zorgvuldig geweest, om alles te vervatten in eene bekwaame ordre, die ik hoop getroffen te hebben, immers wel zoo goed, als in de latijnsche Justiniaansche Institutiones6 rechts-inleyding word bevonden. Ik heb ook naauw gelet, om de bepalingen met de bepaalde naamen wel te doen overeenkomen, waarin bij de rechtsgeleerden zeer word gemist; ook om alle verdeelingen op malkanderen wel te doen vervolgen, 't welk gij kortelijk zult konnen zien bij de vijf ingevoegde tafelen.
Onze Duitsche moedertaal heb ik ook hier, gelijk in de ses boeken, gezogt te vereeren ende te toonen, dat ook deeze wetenschap in dezelve taale zeer wel kan verhandelt worden, waartoe ik mij beholpen heb met veele nu wat ongebruikelijke, dog goede oude Duitsche woorden, die in de oude handvesten en keuren bevonden worden; ook eenige woorden door zamenvoeging gemaakt, dog zoo, dat de zin daarvan zeer ligt is te vatten; ende tot nader geryf van degeenen, die aan latijnsche ofte basterd Duitsche woorden zijn gewent, heb ik op den kant de Duitsche woorden vertaalt met het eene en met het andere, en het eene met L, het andere met B beteikend.
Uit de Roomsche regten heb ik hier ingesteld 't geene bij ons in gebruike is, niet alleen uit de voorzeide Justiniaansche Inleidinge, maar ook uit de andere boeken der regten, waarbij ik heb gevoegt ons eigen recht, voor zoo veel hetzelve mij was bekent door de oude handvesten, vonnissen en andere bewijzen.
Eén ding beklaag ik mij, dat ik dit werk maakende weinig boeken en andere behulpmiddelen bij mij heb gehad, ook geen ommegang met andere menschen, die mij noodig zouden zijn geweest, om met dezelve te spreeken van de Hollandsche coustumen en gebruiken.
Zoekt daarom kennisse met ervaren rechtsgeleerden te maken, om 't geene hier aan mag ontbreeken daaruit te vervullen.
Neemt dit middelertijd aan als eene erffenisse, alzoo mij de andere middelen, die ik U had behooren na te laten, met groote onregt benomen zijn.
Hebt altijd God voor oogen ende weet, dat Hem de rechtveerdigheid lief is.
Uw genegen Vader,
Huig de Groot.