Mon frère,
Den brief van neef Brasser2 heb ick beantwoordt met dancsegginge ende uitstel van 't aennemen van de presentatie, vooralsnoch menende hier voor desen tijdt noch nut te sijn, dan hopende oock daer te comen.
Op uE. beiden van den XI ende XII heb ick wel gelet ende gelove met uE., dat Aurelianus3, de rechters ende haeren aenhang sullen woelen non alio quam ex conscientia metu.
De heer Hertogsvelt4 blijft resoluit ende verstaet, dat men de saecke moet defenderen op het privilegie van de stadt van Rotterdam medebrengende, dat een poorter - nu geeft mij mijne commissie alle poorters recht - geen vonnisse mach hebben dan van schepenen van Rotterdam, niet alleen van 'tgunt te Rotterdam is geschiet, maer al waer het oock ellerwaert geschiet, indien hij onbehaelt - non accusatus - vandaer is gegaen. Waerbij comt, dat alle 'tgunt legati doen, gehouden werdt tanquam domi gestum. Hij is oock van opinie, dat ick het vervolgh van mijne actie op de stadt wat moet laeten rusten om niet te veel over hoop
455
te haelen. Den burgemeester Berckel5 is vandage gereist nae Sijne Extie om met hem op dese saeck te spreecken. Referet ut sorte suspensa verba.'t Waer goedt, Diocletianus6 ende andere de saecken geprepareert hadden ende dat Sijn Extie wiste de genegentheit van vele Edelen, Delf, Amsterdam, oock veelen uit de collegiën van justitie. De requeste, die men soude mogen geven aen de Staten van Hollant, sal wat moeten gedresseert sijn nae de intentie van de stadt, die liever hebben te staen op haer eigen privilegiën dan op het recht van de provincie, om niet de heele saeck teffens op te crabben.
Alle uE. brieven sijn wel ontfangen. De vrouw van Valckenburg7 soude misschien niet qualijck doen met een ernstigen brief te schrijven aen Foreest8. Haer Ed. is mede daeraen gelegen, dat sij vrunden hebbe hier te lande.
Mijne gebiedenisse aen Diocletianus ende Candenus9. Vale.
Den 13 November 1631.
UE. dienstwillige broeder
H. de Groot.
UE. ende andere vrunden gelieven met de heer Strijen10 ende andere rechtsgeleerden te spreecken, hoe men dese saeck best sal haer fatsoen geven.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant
Port In s'Gravenhage.
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot wt Rott. den 13 Nov. 1631.
Gelooft, dat ick hem had geschreven, dat Aurelianus met de rechters sullen woelen non alio quam ex conscientia metu.
Hartochvelt meent men de saecke moet defenderen met het privilegie van Rotterdam.