eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    229

    1910. 1634 januari 31. Aan de Staten van Holland1.

    Grootmogende Heeren:

    Over twee jaeren was ick gecomen in de landen van uwer Grootmogenheit gebiet, om mijne hoochbedaeghde ouders ende vrunden te besoecken op hoope, dat sulcx niet quaelijck genomen en soude werden.

    Dan alsoo ick daernae verstont, dat sulcx onlust veroorsaecte in uwer Grootmogenheit vergadering, heb ick mij vandaer vertrocken.

    Doch alsoo de gelegentheit van de mijnen lichtelijck bij eenige occasie mijne presentie soude mogen vereischen, soo heb ick goed gevonden andermael te versoecken, off ick met goedbehagen van uwe Grootmogenheit in de landen van haer gebiet nevens anderen sal mogen bidden Godt Almachtigh, Grootmogende Heeren, voor uwer Grootmogenheit geluckige Regieringe, als

    Uwer Grootmogenheit onderdaenigste dienaer
    H. de Groot.

    Tot Hamburg den 31 Januarii 1634.

    Adres: Aen de Grootmogende Heeren Mijn Heeren de Staten van Hollant ende Westvrieslant.

    In dorso: Den 31 Jan. 1634.

    Notes



    1 - Hs. Leiden, U.B., cod. Pap. 2. Eigenh. oorspr. Gedrukt H.C. Rogge, Hugo de Groot's tweede ballingschap in De Gids. Zeven en Zestigste Jaargang. Vierde Serie. Een en twintigste Jaargang, 1903. Derde Deel Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon, p. 305.