Die van de kerke van Charenton, nadat wij over de geschillen, over de verdraagzaamheit en vrijheit van het spreken veel onderling hadden gehandelt, zijn bij mij gekomen en hebben gezeit, dat zij op alles gelet hebbende naar het verstandt, dat hun God gegeven had, meenden, dat zij wel zouden doen mij een plaats te geven in de bank van de Duitsche princen ende niet een plaats als ambassadeur, gelijk zij gaven aan die van Engelandt en de Vereenigde Nederlanden, omdat die - zoo zij zeiden - waren van hare confessie en Zweden, welke kroon ik representeerde, niet; bijbrengende ook het voorbeelt van Sobel2, eertijds alhier ambas-
232
sadeur van Denemarken, die van haar gevoelen zijnde zich daarmede had vergenoegt.Ik heb haar gezeid, dat Sobel veel dingen hadde gedaan, die in Denemarken en op andere plaatsen niet waren goedgekeurt; dat hare bijeenkomst, hoewel kerkelijk, nochtans een publyke plaats was erkent bij de wetten van 't rijk; dat een ambassadeur daar niet konde komen dan zijne qualiteit medebrengende ende dat het anderzints hem bij zijne principalen qualijk zoude worden afgenomen; dat in Zweden noit iet in nationale synoden tegens hen was besloten; dat het concordiboek3 begrijpende de veroordeeling van de kerken van verschillende gevoelens over het avondtmaal bij hen niet was aangenomen. Ik bragt ook bij het voorbeelt van de Heeren de La Garde4, die in Zweden communiceerden, en alzoo zij meenden, dat die mogten verandert zijn van gevoelen, voegde ik daarbij het voorbeelt van den hertog van Tweebrugge5, waarop zij niets hadden te zeggen. Nopende de rang als ambassadeur bragt ik bij 't exempel van den heer van Maurier6, van den heer Camerarius7, die hunne behoorlijke plaatsen hadden, hoewel komende van rijken, die het eene heel van andere, het andere van wat verschillender gevoelen was. Dog ik toonde wel, dat daar mij niet aan was gelegen, ende geleide haar niet buiten mijn kamer om te toonen, dat ik ambassadeur was. Overzulks meen ik tot dienst van mijn huis ende eere daarin anders te voorzien.
't Is zeker, dat velen van deze kerken, hoewel tot de verdraagzaamheit genegen, omdat zij van malkander verdeelt zijn, verder gaan dan onze contraremonstranten en, hoewel zij haar daarvan zoeken te ontschuldigen, na dat ik het kan begrijpen, dingen stellen, waaruit volgt, dat God autheur is van alle zonden, ook van de eerste; een gevoelen, 'twelk eenstemmelijk bij alle de oude kerken als godslasterlijk is veroordeelt.
Zoo ik niet wist, dat eenige predikanten, ook het meeste deel van de gemeente, anders gevoelden, ik zoude mij bij haar niet voegen willen, gedachtig zijnde 'tgeen Justinus8 in zijne Apologie voor de Christenen en Irenaeus9 in zijnen brief aan Florinus op die stoffe van de apostelen en der apostolische kerken, waarin zij opgebragt waren, d'eene discipel van den Heiligen Johannes d'andere van Polycarpus10, - die discipel was van den Heiligen Johannes - zeer uytdrukkelijk en stigtelijk hebben geschreven. Zulke oude overeenstemming houde ik voor de beste
233
uitlegging van de H. Schriftuur zonder mij eenigszints te willen laten binden aan een strooband van Wittenberg11, Dordregt12 of Alais13.