540
Mijn Heer,
Ick heb nu vijff off ses brieven successivelijck geschreven: twee, drie over Zeelant, de andere den ordinaris ende mackelijcksten wech, die ick meene, dat uEd. op dato noch niet en hebt ontfangen, alsoo wij gestadych hebben gehadt zuytweste winden. Dan uEd. sal dat gemeen hebben met andere ende is dat niet te remedieren. Maer waerom noch ick noch andere in een maent, daer den wint gestadych goet is geweest, geene hebben gecregen, connen wij niet weten, waer het hapert. Uwe leste sijn van den vijffden Nov., die heb ick gisteren ontfangen; verscher heeft den heer van Charnassé2 niet als van twee dagen, want de sijne sijn van den sevenden, dat op een loopt. Dit premittere ick tot onser beyder gerustheyt, om niet te meenen op de onse wert toegeleyt. De uwe over Amsterdam, als de boden commen, gewerden mij wel. Desen geve ick wederom den wech over Zeelant, omdat den wint oost is, maer den bode mocht wel wech sijn, eer hij aencomt. Hier weet ick geen gelegentheyt; kan ick die vinden, sal die oock gebruycken, om soo de een off d'andere wel te treffen.
Wat sijn Ex.tie3 mij door den heer van Zuylecum4 heeft versocht ende mijn gegeven antwoorde sal uEd. verstaen wt hetgene over vijff, ses dagen hebbe geschreven, hope daerop tijdelijck bescheyt te becommen. Caesarienses5 tonen, off wat willen doen; naer kerssemisse moet een eynde daervan vallen, soo den voocht, die alleen is6, geen difficulteyt vint, want een doot7, een ander sieck leyt te bedde8 sonder hope van haest te becommen. Den ouden vrient toont grote genegentheyt.
Met Numerianus9 sie ick dese vergaderynge niet verder te geraecken; ick verstae nochtans wel, dat, nu ons Neeff10 soo verde is gecommen, hij mogelijck beter sal wesen gedisponeert. Cimons11 man, die bij de Lelie12 wert gebruyckt, is noch bij Aristoteles13 ende gehoort, wat best tegens den cours van Alexander14 dient gedaen, toont vol scrupulen te sijn, dan ten is niet vremt, dat de iaren hem die niet en verminderen. Evenwel schijnt Aristoteles geensins van meenynge dat onverleth aen te sien.
541
Op het licentiëren off continueren van de extraordinaire gelichte troupen, welcker onderhout te lastig valt, werden gemaeckt verscheyde consideratiën. De alliantie met Vranckerijck, macht van den keyser15, aenstaende handelynge tot Ceulen sijn redenen om geen te casseren, want de vriende gedecourageert de vianden daerdoor souden connen werden geanimeert. Maer meer volkx met minder depense ende finantiën in goeden staet te houden is van geen minder gewichte. Nam licet bella fama constent16, soo is het beter inderdaet voorderlijcker macht te hebben als te schijnen, dat men die heeft. De wtheemsche souden het qualijck connen geloven, in der waerheyt is het nochtans sulckx, dat wij meer soldaten effective souden hebben, soo wij minder op het pampier houffden te betalen. Evenwel sal het licentiëren niet sonder moyte ende naer apparentie beswaerlijck connen werden tewege gebracht.
Eenyge van onse ruyters sijn geweest in het hertochdom van Limburch ende Luxemburch, die difficulteren contributie te betalen; wel veertych dorpen sijn gebrant, ende alsoo den viant alle sijne ruyterie derrewaerts hadde gesonden, hebben de onse moeten retireren.
De Engelsche hebben op haer custen door den storm veel scepen verloren, men seyt wel van 40, daeronder acht, die van Mallega met wijnen quamen, een Oostindië-vaerder seer rijck geladen, hebbende onder andere grote quantiteyt nagelen, dat de nagelen hier beter tot prijs sal houden. Ick vreese wij hier mede niet als te grooten schade sullen hebben.
Het volck ende scepen, dat met graeff Maurits17 niet heeft connen reet vallen, loopt nu met desen oostenwint wt.
Drie dagen geleden was hier scrijvens wt Straelsunt van een bataille van nieuws bij de Sweetse tegens den hartogen Saxen18 ende Lunenburg19 ende den grave Hatsfelt20 vercregen; dan verscher brieven van Hamburch ende elders maecken daer geen gewach van.
Den lantgrave21 is tot Hamburch met intentie om te gaen naer Bannier22.
Men wil seggen in Engelant vier regimenten werden gelicht, maer seeckerheyt hebben wij niet.
Den heer Spierynck23 is een tijt tot Amsterdam geweest, soodat ick hem noch maer eens hebbe gesien.
Ick verlange seer naer uEd. brieven ende naer het cijfer, wensche deselve met beter, dat is swarter inckt ende leselijcker mochten werden geschreven. Dan mogelijck sal uEd. reconventie doen. Desen wert verhaest.
Bidde om mijn ordinaris gebiedenisse.
Desen lesten Nov. 1636.
542
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende crone van Sweden bij den Alderchristel. Conynck.
In dorso schreef Grotius: lesten Nov. 1636. N. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. door Hertsholt 14 febr.