201
Mijnheer,
De seer waerde ende hoochaengenaeme comunicatie van u Ex.en2 is mij den 30 passato wel geworden; bedancke u Ex.en ten hoogsten voor goede continuatie.
Daerentegens is noch ter tijt hier weynich schryftwaerdich voorgevallen. Alleen sal ick hiermede seggen dat de ratificatie van de alliantie tuschen de croone Sweden ende desen staet gemaeckt3 metten eersten overgesonden sal werden; dat men sich hier sterck prepareert den jongen prince van Oragne4 naer Engeland over te brengen; dat hier quade geruchten zijn van de heer Banier, doch sonder fondament.
Dat u Ex.en schrijft dat men in Vranckrijck ongerust is, omdat de heer Salvius met den keyserlijcken resident5 spreeckt, nu is wel seecker dat zij malcanderen spreecken, maer wat daeruyt te draeyen is, opent sich uyt de bijgevoechde propositie van den Deenschen ambassadeur6 aen de coninginne van Sweden gedaen, vervolgens uyt de beantwoordinge van hoogstgemelde coninginne ende uyt de pointen soo in de salvos conductus geënderet moeten zijn.
Hiermede eyndende bevele u Ex.en met desselfs familie godelijcker protectie ende verblijve
u Ex.en dienst- ende vruntwilligen.
Haagh, den 1 April a.o 1641.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 10 April.