Mijnheer,
Wij hooren hier dat die van het parlement den coning Hul willen in handen geven, mids bij haer blijvende de dispositie over de militie en de vloote. De coninginne van Engelant moet
350
eenige andere hoope hebben, dewijle haere Majesteit de Hollandsche ambassade retardeert.2 Mij dunct niet datter reden is quaelijck te nemen dat den prins van Orangie zijns zoons schoonvader iet leent van zijn gelt. Aengaende gr[aef] Mauris3 ben ick van uwe Ed. opinie.'t Is mij lieff dat mijne Annotata ad Novum Testamentum4 in Engelant smaecken. De cleine tractaetges heb ick wel gezien dat aen veelen niet en zoude[n] behaegen; evenwel vertrouwe ick dat die mettertijd goed zullen doen. Mijne bewijsen tegen Rotterdam zijn noodigh in het Duitsch uitgegeven, zoo om de regierders van Amsterdam als om de gemeente te instrueren. Hier en heb ick zulcx niet van doen; zal niettemin eenige van de stucken insereren in hetgunt ick zal instellen tegens monsieur Rivet.5
Het desseing van dieghene die nu hier in de lij zijn, soo veel men can oordeelen, is geweest om zoo den coninck quame te sterven, gelijck daervan groote apparentie was voor Perpignan, ordre te stellen, opdat den cardinael en de zijnen niet en zouden blijven in het gouvernement. Wat middelen nu daertoe zijn aengewent, zal men mettertijd weeten. Aen de coninginne alhier is voorgeslaegen als een groote weldaet dat men om haerentwil madame de Chevreuse hier zoude doen comen.6 Zij zegt dat haer daeraen niet en is gelegen. Men can tot noch toe niet anders mercken, off de coninginne is wel met den coning.
2 Augusti 1642.
Ons werd gezegt dat den prins van Orangie aen den coninck heeft geschreven7 dat hij monsieur de Bouillon niet en wil voorstaen, zoo hij tegen den coninck iet heeft gedaen, maer dat hij bidt dat hij magh geoordeelt werden bij het parlement van Parijs, rechter van de marescaux de France. Monsieur de Tou8 heeft het bewijs van zijn onschult gezonden nae Rome. 's Conincx broeder lochent dat hij heeft gezegt;9 den coninck hierdoor in pijne zijnde heeft ontboden alle de advocaten van sijne Majesteit, die zijn ende die geweest zijn.10
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 2 Augusti 1642 uyt Paris.