eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5818. 1642 augustus 2. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Wij hooren hier dat die van het parlement den coning Hul willen in handen geven, mids bij haer blijvende de dispositie over de militie en de vloote. De coninginne van Engelant moet

    350

    eenige andere hoope hebben, dewijle haere Majesteit de Hollandsche ambassade retardeert.2 Mij dunct niet datter reden is quaelijck te nemen dat den prins van Orangie zijns zoons schoonvader iet leent van zijn gelt. Aengaende gr[aef] Mauris3 ben ick van uwe Ed. opinie.

    't Is mij lieff dat mijne Annotata ad Novum Testamentum4 in Engelant smaecken. De cleine tractaetges heb ick wel gezien dat aen veelen niet en zoude[n] behaegen; evenwel vertrouwe ick dat die mettertijd goed zullen doen. Mijne bewijsen tegen Rotterdam zijn noodigh in het Duitsch uitgegeven, zoo om de regierders van Amsterdam als om de gemeente te instrueren. Hier en heb ick zulcx niet van doen; zal niettemin eenige van de stucken insereren in hetgunt ick zal instellen tegens monsieur Rivet.5

    Het desseing van dieghene die nu hier in de lij zijn, soo veel men can oordeelen, is geweest om zoo den coninck quame te sterven, gelijck daervan groote apparentie was voor Perpignan, ordre te stellen, opdat den cardinael en de zijnen niet en zouden blijven in het gouvernement. Wat middelen nu daertoe zijn aengewent, zal men mettertijd weeten. Aen de coninginne alhier is voorgeslaegen als een groote weldaet dat men om haerentwil madame de Chevreuse hier zoude doen comen.6 Zij zegt dat haer daeraen niet en is gelegen. Men can tot noch toe niet anders mercken, off de coninginne is wel met den coning.

    2 Augusti 1642.

     

    Ons werd gezegt dat den prins van Orangie aen den coninck heeft geschreven7 dat hij monsieur de Bouillon niet en wil voorstaen, zoo hij tegen den coninck iet heeft gedaen, maer dat hij bidt dat hij magh geoordeelt werden bij het parlement van Parijs, rechter van de marescaux de France. Monsieur de Tou8 heeft het bewijs van zijn onschult gezonden nae Rome. 's Conincx broeder lochent dat hij heeft gezegt;9 den coninck hierdoor in pijne zijnde heeft ontboden alle de advocaten van sijne Majesteit, die zijn ende die geweest zijn.10

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 2 Augusti 1642 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 28g. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 5819.
    2 - Koningin Henriëtte Maria was van oordeel dat het vertrek van een Staatse ambassade tot bemiddeling in de Engelse geschillen op dit moment niet opportuun was (Archives d'Orange-Nassau, 2me série IV, p. 62-63).
    3 - Johan Maurits, graaf van Nassau-Siegen, gouverneur van Brazilië, had zich kandidaat gesteld voor de waardigheid van maarschalk van het Staatse leger.
    4 - De Annotationes in libros Evangeliorum, cum tribus tractatibus et appendice eo spectantibus, Amsterdam 1641 (BG no. 1135, tezamen met nos. 1102, 1111, 1118 en 1129).
    5 - De Autentycque stucken, raeckende de saecke van den heer Hugo de Groot ... (BG no. 889). In zijn Votum pro pace ecclesiastica (BG no. 1183) ad art. XVI, nam Grotius enkele, in het Latijn vertaalde ‘Autentycque stucken’ op.
    6 - Marie de Rohan, hertogin van Chevreuse, was in 1637 uit de omgeving van koningin Anna van Oostenrijk verwijderd. Op verzoek van de koning kreeg zij geen toestemming om naar het hof terug te keren (Lettres Richelieu VII, p. 55-56).
    7 - Op 26 juli schreef Frederik Hendrik brieven aan Lodewijk XIII en Richelieu waarin hij uiting gaf aan zijn bezorgdheid over het lot van zijn neef Frédéric-Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon (Archives d'Orange-Nassau, 2me série IV, p. 53-54).
    8 - Een andere verdachte, François-Auguste de Thou, werd in Tarascon ondervraagd over zijn aandeel in de samenzwering tegen Richelieu. Eind augustus zou hij in Lyon moeten terechtstaan.
    9 - Gaston van Orléans begon nu te verklaren ‘que messieurs de Bouillon et le Grand lui ayent dicté toute la substance du traicté d'Espagne’ (Lettres Richelieu VII, p. 46).
    10 - Kanselier Pierre Séguier die door Richelieu was aangewezen om het proces tegen de markies van Cinq-Mars (‘monsieur le Grand’), de hertog van Bouillon en François-Auguste de Thou te leiden, had voor zijn vertrek naar Lyon alle ‘avocats du roi’ voor nader beraad uitgenodigd (Thuani historia VII, X, p. 13; Mémoires d'Omer Talon I, p. 223-231).