eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    6436. 1643 september 20. Van J. Oxenstierna.1

    Magnifice et generose domine legate,

    Quae superioribus meis de Guebriani exercitus propinquiori et per Germaniam validiori cooperatione scripsi,2 nunc iterum repeto, idque tanto diligentius, quanto maioribus et in diversa emissis copiis Suecico militi nunc incumbunt caesariani. Krakovius,3 irritus spei in occupando Francofurto ad Oderam et prohibitus transitu Warthae, conniventia officialium Polonicorum in Pomeraniam est admissus. In eius orientali parte nunc pro lubitu vagatur. Nec suspicio abest adventuri etiam supplementi e Borussia aut Polonia. Huius rei causa Koningzmarkius, compulso imprimis Ostervikio ad deditionem, hostem in Pomerania quaesitum it.4

    Interea quicquid Rhenum inter et Albim iacet nostrae ditionis, exponitur hostili incursioni et commodis. Quibus promovendis non deerit Hasfeldius, novae defensionis, quae ab electore Coloniensi et Palatino Neoburgico cuditur, dux et director.5 Hunc quidem sufflaminant copiae Hassiacae, sed verendum est ne nostris alio diversis destinata perficere [non] possint. Quae landtgravia Hassiae Cassellana[e] ad me scripsit hodieque sunt allata,6 indicant excerpta literarum eius, sub litera a hisce insinuata. Sub litera b inveniuntur quae Celsitudo eius ad me etiam misit, concernentia Torstensonii progressus in Moravia. Uti-

    564

    nam G[u]ebrianus suarum quoque partium satageret; sperare liceret talem armorum et communis causae statum qualem negotium quod nunc in pacis tractatu aggrediemur, requirere videtur. Ideoque dexteritati vestrae permittitur haec aliaque convenientia proposito coram iis quorum interest, explicare et pro rei ipsius necessitate exaggerare.

    Quibus Magnificentiam vestram caelesti tutelae et favori diligenter commendo maneoque,

    Magnificentiae vestrae ad amica officia paratus,
    Johannes Oxenstierna Axelson.

    Mindae, 10 Septembris 1643.

    In dorso staat: Mindae, die 10 Septembris anno 1643. Ad dominum legatum Hugonem Grotium. J.O.A.

    Notes



    1 - Minuut Stockholm, RA, E 915, coll. J.A. Oxenstiema ser. A II, Koncept G. De talrijke doorhalingen en verbeteringen van de hand van de opsteller van deze brief zullen niet worden gesignaleerd.
    2 - De resident in de Zweedse enclave Benfeld had de gevolmachtigden in Minden gewaarschuwd voor de gevolgen van de ineenstorting van de Frans-Weimarse krijgsmacht in Duitsland. Over deze zaak was een brief van Johan Adler Salvius aan Grotius ter overhandiging aan kardinaal Jules Mazarin onderweg; zie no. 6416.
    3 - De keizerlijken lieten generaal-majoor Joachim Ernst von Krackow (Krockow) een actie ondernemen tegen het Zweedse expeditieleger van Hans Christoph, graaf van Königsmarck.
    4 - Nadat zij de belegering van Osterwieck tot een goed einde hadden gebracht (no. 6416), trokken zeven regimenten van het Zweedse expeditieleger ten strijde tegen de vijand. Op 9/19 september waren zij reeds bij Torgau de Elbe gepasseerd (Doc. Boh. VII, p. 43 no. 72).
    5 - Keurvorst-aartsbisschop Ferdinand van Keulen en Wolfgang Wilhelm van Palts-Neuburg, hertog van Gulik en Berg, hadden de verdediging van de Westfaalse Kreits opgedragen aan de keizerlijke veldmaarschalk Melchior von Hatzfeldt und Gleichen.
    6 - De Hessische bevelhebber Caspar, graaf van Eberstein, was met veldmaarschalk von Hatzfeldt und Gleichen een niet-aanvalsverdrag voor de stad Düren overeengekomen. Deze kentering aan het front in Westfalen bracht landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel in een schrijven van 7/17 september 1643 onder de aandacht van de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna; zie Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p, 36-38, (brief van Johan Oxenstierna en Johan Adler Salvius aan koningin Christina, dd. 12/22 september 1643), met vermelding van de in deze brief genoemde bijlagen (brief van de landgravin met daarbij ingesloten een bericht over de nederlaag die de Zweedse veldmaarschalk Lennart Torstensson de keizerlijke legers van Lorenz, baron von Hoffkirchen, en Johann Christoph, graaf van Puchaim, had toegebracht).