eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    4113. 1639 mei 14. Aan N. van Reigersberch1.

    Myn Heer de Aardsbisschop2 is kloek en incorruptibel zoo is ook de Bisschop van London3, die nu het Schatmeestersampt bekleet. De gematigde Godtgeleert-

    328

    heit van de Engelschen, volgende de overeenstemming der Oude Kerken, is naar myn gevoelen de beste, en de plechtigheden, zonder welke een groot deel van het volk niet wel kan in achting voor den Godsdienst worden gehouden, lydelyk. De redenen, waarom myn Heer de Aardsbisschop 't gevoelen, dat by Hollandt is veroordeelt, begunstigt, is niet uit zucht van personen, maar die reden, die ik terstont heb gezegt, die alle dagen meer en meer haar werking zal doen in alle Landen by verstandige personen.

     

    Wat Johnzon4 aangaat, hy is Theologus prudens et probus, zoo heb ik hem te Hamburg gekent, en my zeer genegen, dat voor een goet deel oorzaak is van zyn bediening, die hy nu heeft. Dat van hem en my gezegt word, is een puure logen, waarvan deze eeuw niet dan te vrugtbaar is, inzonderheit by verkeerde Godtgeleerden. In tegendeel heb ik aan hem verhaalt de twistreden, die ik gehad heb met Ruarus5 en anderen van die bende; en de vruchten, die ik by dezelve heb gedaan; waar van ik veel zouw konnen zeggen. Maar waar toe dat? De geschiedenis van den slinkschen toeleg tegens Johnson had ik hier verstaan uit Bysterfeld6; die my daarby heeft gezegt, dat de Weduw van den Koning van Bohemen7 op zulk eene vermaninge heeft gezegt, dat zy zich wel zoude wachten wederom te zenden zulk een persoon, haar toegezonden by den Koning van Engelandt8 en den Aardsbisschop, voorts dat zy en hare kinderen9 genoeg waren onderwezen in den Christelyken Godsdienst, en geen gevaar liepen van zich te laten vervoeren. -------- Dat hy gezegt heeft op het stuk van Christus Godheit, dat de bewyzen van Calvinus zoo heel vast niet gaan, is wel gezeit, alzoo Calvinus op die stof is quaad gekeurt by de Roomschen en Lutherschen, als hellende te zeer aan de Arriaansche manieren van spreken. Ende hoe ik die zaak, waar in ik my wel zal wagten diep te gaan, als wetende dat zy boven myn verstant is, meer onderzoeke, hoe ik meer vinde, dat die genen, die op de overeenstemming van de oudtste Kerken niet passen, meer en meer voordeel dagelyks geven aan nieuwe gevoelens, zoo van Socinus10 als van anderen, &c. Ik heb aan Bysterfeld gezeit, dat het puure misduidingen zyn, waar door men dien eerlyken man beschuldigt, dat zulks uit zyne brieven my is gebleken. Gelyk het loffelyk is voorzigtigheit te gebruiken, zoo moet men zich ook niet te veel slaven maken van onkundige menschen. Velen onder schyn van vrindschap zoeken eerlyke personen een vrees aan te jagen, en van goede ondernemingen tot het beste van de Christenheit af te trekken.

     

    Ik houde voor zeker, dat het lang ophouden van myne betaling niet komt uit

    329

    gebrek van geldt, maar uit oogmerk van my iets te doen doen, dat buiten reden is, waarom ik my daar tegen zal kanten, en, zoo ik hoop, alles met kloekmoedigheit en gedult te boven komen.

    Notes



    1 - Ged. gedrukt in Brandt-Cattenb., Leven II, p. 209, 211, 225. Antw. op no. 4093; beantw. d. no. 4125.
    2 - William Laud.
    3 - William Juxon (1582-1663).
    4 - Samson Johnson; zie no. 4093, p. 303 n. 3.
    5 - Martinus Ruarus; zie over hem dl. VIII, p. 832 n. 4.
    6 - Johann Heinrich von Bisterfeld.
    7 - Elisabeth Stuart, gewezen koningin van Bohemen.
    8 - Karel I.
    9 - Karl Ludwig, Elisabeth, Ruprecht, Moritz, Luise Hollandine, Eduard, Henriette Marie, Philipp, Sofie, Gustav.
    10 - Faustus Socinus (1539-1604); zie over hem dl. IV, p. 5 n. 1.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]