eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    4200. 1639 juli 9. Van J. Wtenbogaert1.

    Mijnheer,

    Ick ontsie mij uwe Ex.e soo dickwils te bemoeijen met voorschrijvens voor eerlicke jongelieden, die van hier derwaerts gaen tot voltrecking haarer studiën. Uwer Ex.e grootheyt ende d'opinie die haare vrienden ende verwanten hebben van eenige toeganck tot dezelve te konnen bekomen door een letterken van mijne, hoewel door duysterheyt der oogen slibberende handt, is daervan oorsaack. Ende all poge ick somwijlen haer die te benemen door aenwijsing mijner geringheyt om door dien middel uEx.e persoon te genaacken, men gelooft mij niet, jae men neemt het dwaes ende duydt het als een verleg, onder decksel van onwil om haer te gerieven. Dus moet ik, hoewel met schroom, nu wederom uwe Exc.ie nae mijne ootmoedige ende dienstige gebiedenisse aen dezelve een weynich ophouden met dese weynige regulen, ten eynde als voren.

    Ick ben tegenwoordich om eenige mijne saackxkens tot Utrecht, in mijne

    453

    vaderlicke stadt, alwaer secretaris van den gerechte is mijn vriendt Pieter Bor2, oom des jongmans brengers deses, Rodenburch genaemt, die derwaerts gaet met goedt getuygenis, soo ick ben onderrecht van goeder handt, om sijne studiën in de rechten te voltrecken ende sijne promotie te vorderen.

    De begeerte ende ootmoedige bede is, dat de geseyde jongman uwe Ex.e mach sien, aanspreecken, de handen kussen ende deszelver heylsame raadt vernemen op 'tgeen voorschreven.

    Ick bidde gantsch dienstelick, mijnheer, dat hij die gonste moge genieten ende dat hij gewaer werde, dat dit mijn voorschrijven uwe Ex.e niet onaengenaam en is.

    Bij dese occasie sal ick uwe Ex.e noch seggen, dat deser Utrechtscher academie theologische professor G. Voetius3 uwer Ex.e, Episcopius4 ende mij nu onlangs - 't voorgaende weet uwe Ex.e - wederom voor 't snoer heeft gehad met het disputeren van sekere sijne theses ende uytgeven van boecxkens in druck: De Potestate Magistratuum circa Ecclesiastica sive Sacra5. Ick hope, dat uEx.e deselve haest sal sien ende sal verlange 't sijner tijdt te vernemen, wat deselve daervan dunckt.

    Ick derff uwe Ex.e niet langer ophouden, eyndige derhalven met mijn gebedt tot God Almachtich voor uwe Ex.e lang, gesont ende voorspoedig leven, mitsgaders desselven Godes segen over uwe Ex.e arbeydt tot voorstant der Godlicker waerheyt ende vrede der Christenheyt, ende blijve daerop, mijnheer,

    Uwer Ex.e ootmoedige dienaer
    Joh. Wtenbogaert.

    Utrecht, IX Julij 1639.

    Adres: A Monseig.r Monseig.r Hugo de Groot, Ambassadeur de Suède près sa Ma. Très-chrestienne à Paris.

    In dorso schreef Grotius: 9 Iulij 1639 Wtenbogaerd.

    En boven aan de brief: Rec. 11 Augusti.

    Notes



    1 - Hs. Leiden, UB., coll. BPL no. 1886. Beantw. d. no. 4262. Gedrukt Nederl. Archief voor Kerkgeschiedenis N.S. II (1903), p. 212. Johannes Wtenbogaert was remonstrants predikant en de belangrijkste figuur in de broederschap.
    2 - Deze was een neef van de gelijknamige geschiedschrijver Pieter Bor. Zijn zuster Geertruyt was gehuwd met Johan Rodenburg. Aan dit huwelijk ontsproot Christiaen Rodenburg (1618-1668), de latere vermaarde jurist.
    3 - De theoloog Gisbertus Voetius.
    4 - De remonstrant Simon Episcopius; zie over hem dl. III, p. 19 n. 9.
    5 - Deze Latijnse uitgave heb ik niet onder ogen gehad. In 1640 verscheen hiervan een Nederlandse vertaling: Grondige ende pertinente Verklaringe over de Vrage Wien de Kerckelijcke Macht toekomt. In drie onderscheydene Disputatien voor-ghestelt, van den Eerweerdigen ende Hoogh-geleerden D. Gysbertvs Voetivs Doctor ende Professor der H. Theologie inde Vniversiteyt tot Vtrecht. Wt de Latijnsche inde Nederlandtsche Tale duydelijck over-geset. In s'Graven-Hage, Ghedruckt by Ioost Iansz. Verheul, woonende in 't langh Achterom naest de Stadt Zierick-Zee: Anno 1640.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]