Mijnheer,
Doctor Langerman,2 raed ende domdeecken van sijne May.t van Dennemarcken, is met creditiven aen den heer ambassadeur Salvius ende Mons.r Davaux3 te Hamborgh aengecomen omme met haer soo weyt te arbeiden, dat den dagh van de vredehandelinge mochte bestemt ende alle praeparatoria afgeveerdigt worden. Als men nu vermeinde dat alles sijne richtigheit hadde, soo heeft Mons.r Davaux tegens verhoopen geproduceert eenige difficultijten, ten eersten, dat de hertogin van Savoye tutrix ende regentin in de salvo conductu voor haer genoemt moeste werden, 'tgeen den keyser, alsoo de princen van Savoyen mede tutelam praetenderen, niet doen en wil; ende dat men van gelijcken van den coning van Spaegnië volmacht ende genougsaem consentement hebben moste dat hij met de daghsettinge, sooals deselve soude bestemt worden, sal tevreden wesen. Dit leste wil de keyser op hem nemen, dogh wil sulcx Mons.r Davaux tanquam a parte et hoste niet aennemen. Tot het eerste heeft men verscheiden middelen voorgeslagen, als ten eersten, dat de daghsettinge soude geschieden met dese conditie, dat,
662
bijaldien de salvus conductus in begeerte forma ondertuschen niet in en quam, men oock daer niet aen gehouden soude wesen, maer soo daerentegens deselve inquaeme, men daerbij verblijven soude; ten tweeden, of men in de salvo conductu dese limitatie niet soude connen aennemen, tanquam vel quasi tutrix; ten derden den salvum conductum aen te nemen cum protestatione et reservatione, alsoo het maer in praeliminaribus rebus bestonde, ende wat diergelijcken meer is. Dogh wil d'heer Davaux nergens toe verstaen ende voor alle dingen den salvum conductum in begeerte forma hebben, aleer hij tot de daghsettinge treden wil. Hierop is het nu berustende ende staet te besien, of den coning van Dennemarcken dit werck sal soecken te faciliteren ende aen de hand te nemen.De heere palsgrave van Nieuburgh4 heeft de handelinge der Gulickse stenden met den churfurst van Ceulen5 over dat meergemelde defensionwesen bij pene van sijne indignatie geïnterdiceert, meenende dat men in 't land voor sighselfs machtig genoech sij sich tegens een cleen gewelt te beschermen, dieswegen aen alle ampten bevel gegeven sich met wapenen te versien ende tot opbreecken gereet te houden. Niettemin gedenckt denselven heer palsgrave de tractaten dieswegen met de Hessische te voltrecken, 't en waere sich de stenden daertegens wilden opposeren.
Wt Weenen van den 20e passato adviseert men dat de gesanten van Brandenburgh6 aldaer waren aengecomen ende de Saxischen7 verwacht wirden om de tractaten van den Pals weder te reassumeren, op dewelcke den ambassad.r van Engeland8 seer dringt. De prince Robert9 was geresolveert den 2e passato te vertrecken ende de poste over Praga nae Hamburg te nemen. Sijn bagagie voorwtgesonden was den 28e tot Noremburg al aengecomen. Mede schrijft men van Ceulen dat den dagh te Goslar10 nogh continueerde; dat de Brunswijckse ende Lunenburgse, die nae huys vertrocken waren omme relatie te doen, wederom te Goslar gearriveert waeren. 't Schijnt men aen de keysers zijde wel gesint soude wesen het bisschopdom Hildesheim aen de hertogh11 te laeten, indien men anders deselve conde gewinnen.
Den grave van Embden,12 die alhier solliciteert voor sijnen soon, gelijck ick u Ex.tie voor desen geschreven,13 eene van de dochters van sijn Hoocheit, heeft geobtineert het jongste vrauwlein, hoewel des gravens mijninge was een van de oudste14 te mogen hebben, welcke, soo het schijnt, voor een grooter personagie gereserveert wordt. Mede is dese conditie daerbij gevoegt, dat den soon van den gemelden grave hier sal moeten verblijven ende opgevoet werden.
Hiermede verblijve, mijnheer,
u Ex.tie dienstwilligste.
Haage, 9 Xbris 1641.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 19 Dec.