Hoochgeboren Vorst, Genadige Heere.
In 't midden van de meeste occupatiën, die ick wel eertijds hebbe gehadt, heb ick altijd een sonderling plaisir genomen in 't verbreiden van het loff van Uwer Excties hoochloffelijck huis ende tesamen van mijn vaderlant, welcke twee ick in mijn hart noit en hebbe gescheiden. Mijne uitgegevene veersen2, die soo hier als elders gelesen werden, sullen getuigen sijn van mijne affectie ende het binnenhouden van de historie, bij mij eertijds met grooten arbeid beschreven3, een gevolgh van het groote ongelijck, dat mij is geschied. Uwe Extie niet sonder Godes sonder-
56
linge beleid gecomen sijnde tot het gouvernement, heb ick nevens soo veel duisent vrome luiden mijn deel genomen aen de blijdschap ende om dat te betoonen waergenomen de eerste victorie, daermede de goddelijcke goedtheit Uwe Exctie hadde gecroont4. Een ander, nae bij de handt sijnde ende gelegentheit hebbende om sich op alles te bevragen, had het beter connen doen. Maer ick weet, dat Uwe Excellentie met goede oogen aensien sal het werck van een, die gedaen heeft, soo veel hij conde, naedien Godt selve hem daermede laet contenteren, dien ick bidde het tegenwoordige5 ende alle toecomende desseings van Uwe Extie soo te segenen, dat daerdoor alle voorgaende victoriën werden verduistert ende dat de naecomelingen om de rechte regiering van ons landt ende 't beleid van crijgssaecken wel te verstaen geene andere historie behoeven te soucken, als die van het gouvernement van Uwe Exctie.Dit, Hoochgeboren Vorst, Genaedige Heere, bid ick met een ongeveinst ende Hollandsch harte, als houdende mij verobligeert om altijdt te sijn ende te blijven
Uwer Exties onderdaenigste
ende ootmoedigste dienaer
H. de. Groot.