154
Laus Deo den 9 January 1630 In Amsterdam.
Mon Cousyn.
Naer uwe E. ende onse nichte gewenst hebbende een gelucksalich nieuwe jaer dyent desen int corte, dat het D. Smoutius2 met sijn predicken hyer soo groff gemaeckt heeft, dat hem bij resolutie van de heeren schoudt, borgemeesteren, schepenen ende raden als gisteren aengeseyt es de stadt binnen 24 uuren te ruymen ende daer nyet weder in te koomen op pene van arbitrale correctie. Hij heeft geobedieert ende es huyde naer Haerlem gevaeren bij de andere wtgeseyde3, sonder dat hetselve enige commotie off alteratie gemaeckt heeft. Een van de swaerste poincten dwelcke hem te lasten zijn geleyt is, dat hij gepredickt ende daernaer daerbij in borgemeester camer gepersisteert heeft, dat de proceduren van deselve heeren jegens enige ijveraren van de waere religie gehouden, oorsaecke es geweest, dat den vijandt in de Veluwe was gekoomen ende dat ducq Dalve4 nooyt dyergelijcke hadde gepleecht. Bij dat staeltgen can uE alle de reste wel affmeten. De heeren zijn courageus ende sullen haer den stock nyet laten ontrecken. In somma, in dye stadt, daer men de predickers eerst heeft gegeven alle ongebondene licentie, daer schijndt het sal men se wederom eerst temmen ende tot redenen brengen. Tstadthuis sal hyer nu wel booven de kerck blijven. Als morgen meynt men sullen de magistraten haere commissarissen cessie doen nemen in de ordinaris vergadering van de kerkenraedt, dwelcke den anderen meest al belooft hadden, dat se sulckx koomende te gebeuren, souden opstaen ende deurgaen. Maer met dit exempel aen Smoutius sal de saecke mijns oordels geen last lijden. De heeren Staten van Hollandt zijn gisteren wederom beginnen te vergaderen; Godt geve, dat se op de wtcomste van de oorloogen wat goets moogen besluyten. Uwe E. ende nichte hyermede naer onse dienstelijcke gebiedenis Godt almachtich bevelende.
Uwer E. dienstw. Cousyn
Joost Brasser.
Adres: A Monsieur Monsieur Grotius A Paris.
Port.
In dorso schreef Grotius: 9 Jan. 1630. Brasser.