eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    1740. 1632 februari 7. Aan J. Wtenbogaert1.

    Mijnheer,

    Ick heb den man, daer neeff Brasser2 uE. van vermaent hadde, gesproocken. Ick bevinde meer ende meer, dat Alphaeus3 mijne saecken bederft. Doen een [in] dese stadt laest met hem sprack ende mijne saeck met dye van de remonstranten te samenvougde, seyde hij nopende de predicanten met hem eens te zijn, nopende mijne saeck, dat dye wat anders was, alsoo dye 't heele landt raeckte, - dat is de authoriteyt van 't gouvernement -; dat hij meende, ick soude moeten eenich versoeck doen om mijn ouders te besoecken, dat daerop de opiniën souden discreperen ende dat hij dan hem soude interponeren, ten eynde ick bij provisie mocht blijven. Den vrundt meende, dat Alphaeus de saecke daertoe comende apparentelijck daerbij soude doen een clausule, midts dat ick mij nyet en soude moeyen directelijck nochte indirectelijck met de regieringe.

    Hyerop wilde ick wel, dat yemant Alphaeus rondelijck seyde, dat ick noyt eenigh versoeck doen sal, om de validiteyt van de sententie nyet te erkennen nochte mij te prejudiceren in mijne gerechticheyt aan dye te Rotterdam. Geen vreemdeling selff behoeft te bidden om in 't landt te comen, ende ick soude wel cleyn zijn van couragie, soo ick soude bidden om een landt, daer sooveel andere mij open staen met eerlijke conditiën.

    Wat de clausule belanght: tot de regiering heb ick gheen groote lust4, insonderheyt zyende Alphaei goede affectie tot mij. Maer eer ick soude lijden bij de vergadering daertoe gerehabiliteert te werden ende dat sulcx in verre landen van mij soude werden geseyt, heb ick lyever mijne fortuyne aen een ander te versoecken. Oock bedryeght hem Alphaeus, dat mij, om soo te blijven, zijne authoriteyt van doen soude zijn. Over lange is het mij bij Arsens5, Vosbergen6 ende anderen

    20

    presenteert, ende nu noch Glarges7. Broeckhoven8 etc. spreecken niet anders. Jac. Broeckhoven seyt, dat hij tevrede is, midts dat ick de regiering voor wettelijck kenne. Haerlem ende Alcmaer hebben geseyt van de saeck niet meer te sullen reppen.

    Den goede vrundt, dyen ick sprack, achte, ick was hyer buyten peryckel ende moest nae dese vergadering mijselve stellen in possessie van vrijheyt, 't welck de heeren niet quaelijck souden nemen; dat men mettertijdt de saecke mochte brengen tot een amnestie; dat de humeuren van de hevigen apparentelijck besadigen souden, als zij souden zyen, dat ick mij stelde tot de practijck.

    Ick verwacht brieven van mijn huysvrouw, ende dye ontfangen hebbende sal letten wat mij te doen staet; middelertijdt sal oock garen uE. ende andere courageuse luyden advys verstaen. 'T is t'eenemael oorboir, dat yemant Alpheum desabusere nopende mijne meninghe. Men gheeft hem te veel toe.

    Vaert wel met uE. huysvrouw9.

    Den VII Februarii XVIcXXXII.

    UE. dienaer

    De goede vrundt hoorde van alwaert, dat eenige steden aen Alph. seyden geresolveert te zijn mij te mainteneren, dat hij daerom van opinie niet en sal veranderen. Sijn humeur is wat vasthoudende.

    Adres: A monsieur Monsieur van Meden.

    In dorso schreef Wtenbogaert: Magnus 1632. Ra. 8 Feb. Resp. 10 Feb.

    Notes



    1 - Hs. Bibl. Gem. Rotterdam, coll. Rem. Kerk, cat. v. hss., no. 1230: 3. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Copie U.B. Amsterdam, coll. RK. R 21. Gedrukt Rogge, Br. Wtenb. III: 4, p. 183.
    2 - Joost Brasser, te wiens huize te Amsterdam Grotius verblijf hield.
    3 - Schuilnaam voor Frederik Hendrik.
    4 - Vgl. no. 1734, p. 13 ter plaatse van n. 1.
    5 - François van Aerssen.
    6 - Caspar van Vosbergen; in 1628 was hij met Fr. van Aerssen als buitengewoon gezant in Frankrijk geweest; vgl. III, p. 243 n. 5.
    7 - Gilles de Glarges (1559-1641), pensionaris van Haarlem.
    8 - Jacob van Broeckhoven; zie over hem IV no. 1378, p. 23 n. 6.
    9 - Maria Petit Pas.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]