eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Letter



    3080. 1637 mei 18. Van N. van Reigersberch1.

    Mon frère,

    Desen middach hadde ick uEd. wijtlopych geschreven2 ende mij quam in den sin, dat alsoo heel lange aenloopt, eer uEd. de stucken werden behandycht, ons Neeff3 soude connen dencken yet bij mij int bestellen ofte bij uEd. in het expediëren soude connen werden versuympt, hebbe ick raetsaem gevonden ons Neeff, hoe het met dat werck stont, te onderrichten, hetwelcke oock seer nodych is geweest, alsoo ons Neeff niet en wiste, waer het haperde nochte dat die door andere handen dan de mijne waren gegaen; seyde, dat hem seer leet soude wesen, dat die pampieren werden vermist ende wel te wenschen, dat die door mijn handen waren gegaen ende in de uwe commende wel ende haest mochten werden geëxa-

    299

    mineert. Ick antwoorde naer deductie van de reden, waerom bij mij niet waren bestelt, dat uEd. garen de sorge in dat werck ende andere ons Neeff ten dienste om met vlijt ende ijver te verrichten soude aennemen4. Ons Neeff begeerde ick uwe Ed. wt sijnen name alles goets wilde bootschappen.

    Raeckten voorts in propoost, hoe het tusschen Vranckerijck ende Engelant stont, waervan ick seyde geen ander kennisse te hebben als datter noch niet en was gedaen. Naer de reden ende waeraen het manqueerde vragende, wist ick niet daerop te seggen, maer nam aen uEd. te versoucken mij alle particulariteyten daervan te willen laten toecommen. Seyde hij uwe Ed. dat wel soude connen doen ende hem vrienschap soude geschieden; wil oock niet twijfelen, ofte uEd. sal genegen wesen om hetselve in de beste forme met alle omstandycheden te doen, om bij alle gelegentheyt te toonen vir viro quid praestet.

    Wat contentement bij Sophi5 van Felix6 wert genomen, late ick niet als het wel te passe comt bekent te maecken, ut magis sua bona norint postquam amiserunt7.

    Ick schrijve dit in meerder geselschap geoccupeert.

    Uwe Ed. seer dienstwillygen ende
    geaffectioneerden broeder
    N. v. Reigersberch.

    Desen 18 Mey 1637.

     

    De pampieren sijn ten huyse van monsieur Tassyn8, die de affaires doet van mijnheer de prins ende den ontfanck heeft van Chasteau Renard9. Men soude daer eens naer connen doen vernemen; is een pacquet lanck gelijck een vel pampier, dick twee vyngeren.

    Adres: Mijn heer Mijn heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.

    In dorso schreef Grotius: 18 May 1637 Reigersberch.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB., coll. RK., 30 Ao 2. Eigenh. oorspr. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 331.
    2 - In margine schreef Grotius: .... recepi ....... Het betreft brief no. 3079.
    3 - Frederik Hendrik; zie voor deze schuilnaam van de prins J. Fox, Hugo de Groot en de Gravin van Hohenlohe-Langenburg in Nederl. Archievenbl. 1962, 1o afl., p. 40.
    4 - Vgl. Brandt-Cattenb., Leven II, p. 107.
    5 - Codenaam voor Zweden.
    6 - Pseudoniem van Grotius.
    7 - Vgl. Plautus, Capt. 142/3: Tum denique homines nostra intelligimus bona, // quom quae in potestate habuimus, ea amisimus.
    8 - Hij was gouverneur van Frederik van Nassau, die op de akademie van Monsieur Benjamin te Parijs studeerde; vgl. no. 3076, p. 290 n. 5.
    9 - Niet nader geïdentificeerd.
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    [text]
    [text]
    [text]