658
Mijn Heer,
De moyte, die ick dus lange in de saecke van Rotterdam2 genomen hebbe ende noch vorder soude mogen nemen en sal mij niet vervelen, indien wij door het een middel ofte andere deselve connen brengen tot een goet succes, ende om daertoe te commen, soo is nodych dat, terwijle uEd. despiciere de wech van iustitie, ick evenwel continuere den voet van transactie, die verre, om veel difficulteyten, die ick aen alle canten aen d'ander sijde voorsie, is de seeckerste. Ick en kan oock tot noch toe, hoewel ick veele swaricheyt rencontrere, evenwel niet t'eenemael despereren, ofte met patiëntie ende goet beleyt soude mogelijck eene tijdelijcken voet connen worden beraemt, daer ick dese weecke vrij ront besych mede ben geweest bij occasie van gedeputeerde, die de vergaderynge sijn bij geweest ende die vrij wat vermogen. De pampieren, die onder uEd. van de stat sijn3, sal ick gebruycken tot een compulsoriael, want ick weet, sij om eenyge sijn verlegen ende haer ront hebbe verclaert bij ons geen ondersouck sal werden gedaen, off deselve haer souden connen werden behandycht, soo lange wij alvoren van de stat geen contentement en hebben ontfangen, hetwelcke voorgegaen sijnde mij wel sterck wil maecken, dat hetgene de stat toebehorende onder uEd. berust ter goeder trouwen sal werden gerestitueert. Daerbij meene ick te blijven sonder haer te obligeren van reciproque restitutie van pampieren, die uEd. door andere sijn benomen ende bij die van Rotterdam niet connen werden behandycht. Alle hetwelcke sal dienen tot beantwoordynge van uEd. schrijven van den derden Octob.4, mij door Alo5 op huyden eerst behandycht, ende resteert mij die van den X6, mogelijck waer die schuylt.
Ick meene naer de Staten, die vandage scheyden om van dynxdach commende 14 dagen wederom te vergaderen, bij den anderen sullen wesen mijn gestadyge poursuiten te continueren, maer soude ick, indien ick middel daertoe sage om yet finalijck te concluderen, naer uEd. opinie vruchtbaerlijck hebben genegotieert, indien Rotterdam ware te induceren tot betalynge van de verlopen onbetaelde gagie tot den tijt uEd. andre employ heeft geëmbrasseert; daerop soude ick alvoren uEd. ordre moeten becommen. Off het bij mij daertoe sal sijn te brengen, weet ick niet, want het tot noch toe heeft gehapert, dat sij niet verstaen tot een bijeencomste, alsoo ick segge de gagie alvoren vast moet staen, hoewel ick rontwt hebbe verclaert, wij op dat premis licht den anderen souden connen verstaen. Aen alle canten, hoe en wie ick sondere, soo is de grootheyt van somme ende onvermogen van de stat in de wege, ende hoeseer ick haer soucke met middelen van rechten soo hier als elders te intimideren, soo toonen sij niet eenyge apprehentie te hebben ofte souden met autoriteyt van het lant haer daertegens connen protegeren. Bijaldien uEd. meent het werck soo te connen beleyden, dat sij haer in die opinie
659
bedrogen souden vinden, soo is in allen deele geraden den wech van iustitie in te gaen, alsoo de pretensiën, op de acte van indemniteyt gefondeert, verre excederen hetgene daervoor het alreede bij ons is verlaten. Doch aleer te beginnen dienen de banden seer vast geleyt, opdat wij ons van onse hope niet gefrustreert en vinden. Ick wensche oock uEd. soo veel moyte gelieffde te nemen van te esbaucheren een formulier, waernaer het contract, indien eenych bij ons conde werden getroffen, soude connen werden gesloten; licht bij mij yet daerin soude werden geomitteert, dat uEd. garen daerin hadde, ende ben scrupuleux om sooveel moeyte met ondanck te nemen. In hetselve contract ware niet vremt, dat men sach, off wilde passeren, dat sij een van de sonen van uEd., daertoe bequaem sijnde, voor alle andere souden houden gerecommandeert, hoewel ick qualijck weet, off hetselffde eenyge vrucht geven sal, want dewijle den tweeden7 sijne residentie tot Amsterdam meent te nemen, daer hij het quaetste deel niet en heeft vercosen, ende den outsten8 sijne studiën tot een vaste professie niet en heeft aengeleyt, hoewel mijns oordeels abusive, soo ick niet, dat hij op employ in dit lant kan hopen, immers niet wt de steden. Bij dese occassie dat die van Delff despicieren naer een successeur aen den heer Brasser9, hebbe ick dickwels bij mijn selven beclaecht, dat wij geen leverbaer goet conden voorbrengen. Uwen outsten, die nu hier is, sie ick wel, dat het aen bequaemheyt noyt sal ontbreecken, maer ick vreese, hij hem wat te veel naer sijn eygen humeur sal willen vougen, hetwelcke niet heel vrij en is van vaniteyt, sonder nochtans te letten, waerop deselve mach steunen. Tot noch toe hebbe ick hem maer eens, ende dat op het point soo ick, twee dagen naer hij hier was geweest, stont om te hove te gaen, gesien. Om naer Paris te commen heeft gans geen lust, sijne intentie schijnt noch bij Gert10 te blijven, die hij seyt op voorgaende aenbiedynge, vanwegen Humelus11 door Scarinus12 gedaen, hem daertoe heeft versocht. Ende alsoo hem in bedencken wiert gegeven, of dat eerelick13 was, antwoorde niet te sien, dat dit siin selven te cort dede14, alsoo h.. bem sesse voor de15 kinderen. Replicerende, dat bij andere was geremarqueert, dat den16 iongen Sigthunius17660
Beria18 noemde heere19 ende Humult20 seyt hem employ te hebben gegeven ende andere oordeelen geen employ naer sijne qualiteyt daer kan vinden, waerop bij hem stont te letten, persisteerde echter hij daer meer als bij Felix21 conde leeren, alsoo Aelianus22 hem niet en onthout ende Golilas23 hem noyt eenyge secreten heeft vertrout. Ick hebbe geseyt, hij uEd. van sijne comste soude adverteren, uEd. ordre volgen, ondertusschen hem niet verder te engageren ofte sal (sic) altijt met gevouchelijckheyt los te maecken, waerop sonderlynge moet werden geleth. UEd. sal connen considereren wat hem dienstych is. Sijn ogemerck is dat Ubbo24 hem mettertijt sal willen gebruycken, waer ick seer aen twijfele, dewijle hij soo weynych preuve van neersticheyt ofte sorchvuldicheyt heeft gegeven, soodat het ooge op wat anders moet werden geslagen ende seer bedenckelijck is, off hij studium iuris alsnoch niet behoort bij de hant te nemen, want de reste weynych soliditeyt heeft. Ick hebbe seer gerecommandeert, dat hij soude sien te crijgen kennisse van de Engelsche ende Italiaense tale, waertoe hier groote gelegentheyt is; goede woorden hebbe ick ontfangen; soo de effecten volgen, sal veel wesen. Alle hetwelcke ick uEd. sonder deguisement mededeele, opdat op den besten oriboir moocht letten ende dat humeur met alle sachticheyt leyden, ondertusschen alle occasie van offensiën aen d'ander sijde gemijdt mach werden.Ick sal nu commen tot het publyck, hetwelck naer het veroveren van Breda ons seer weynych heeft wtgelevert. De gecommiteerde van sijne Hoocheyt25 wedergecommen hebben voor antwoorde medegebracht dat sijne Hoocheyt seyt de Staten wel hebben gedaen den admirael26 te hebben bij het woort genomen, soodat die demissie nu heeft hare leden ende men besych is om te despicieren, wien bij provisie het commandement ter zee sal werden gegeven. Daertoe trecken wederom gecommitteerde27 naer het leger ende om meteenen van monteringe28 ende andere dyngen te spreecken.
Den nieuwen ambassadeur van Venetiën Iustiniani29 is hier gearriveert ende wort instantie gedaen, dat den ambassadeur van desen staet30 naer Venetiën werde gesonden. Dan den heer Boreel excuseert sijn vertreck op d'onveylicheyt van den wech, dat het different op de qualiteyt niet is gevideert ende ginder niet is wt te rechten, slaet voren, dat in plaetse van hem sijne alree gedaen oncosten werden
661
gerembourseert en sijn ionger broeder31 derrewaerts worde gesonden. Hoe in desselffs persoon de twee leste consideratiën souden cesseren, connen veel niet begrijpen. Ick meene Amsterdam, die den heer Boreel niet garen soude missen, beter conditie heeft geoffereert, D'ambassadeur van Venetiën toont, off hope ware het belooffde secours soude werden gepresteert, doch dat is maer om het senden van ambassadeur te faciliteren.Monsieur Brasset32 seyde mij vandage bij den Heer Camerarius33 te hebben gelezen hetgene uEd. van Leucate hadde geschreven, prijsende seer, dat uEd. de Françoisen daertoe melde de eere, die sij hadden gemeriteert.
Den heer Joachimi34 is noch hier. Van het vertreck van den heer Van Oosterwijck35 verneme ick niet.
Met het leste van dese maent meent men sijn Hoocheyt36 hier sal commen, wanneer op de continuatie off licentieren van de extraordinaire troupen mede sal moeten werden gedelibereert, een point van groote consideratie ten aensien van ons eygen ende het interest van onse geallieerde.
Desen 19 Octob. 1637.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 19 oct. 1637. N. Reigersberg.