eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    269. [1613 begin Juni]. Aan D. Heinsius1.

    Viro summo Danieli Heinsio H. Grotius χαίρειν.

    Libenter admodum ex tuis intellexi paratas esse ad me viri maximi Casauboni literas, quas avide exspecto, bonasque et auspicatas reipublicae et Ecclesiae fore confido.

    246

    Miror illorum περιεργίαν qui tantum laboris insumere volunt in effingendo vultu, quem sine operis detrimento praetermittere poterant. Vobis illud ius debetur imaginum. nobis latere liceat, ne pictum mirentur posteri quem vixisse ignorabant. De Erasmo agere coepi, et peracturum me spero. interim velim tuo beneficio ad paucos dies uti tomis Conciliorum Graecorum. quo minus dubites, auctor tibi erit ipse Mylius. Si recta Rotterodamum mittere non poteris mittes ad Cassiopinum, hospitem meum. is ut ad me recte perferantur curabit.

    Adres: V.C. Danieli Heinsio literarum Graecarum et τῆς ἐν πράξει ϕιλοσοϕίας Professori.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Leiden, cod. B.P.G. 77. Gedrukt Burman, Sylloge II p. 433. De brief heeft betrekking op het portret van Grotius voor de ‘Illustris Academia Lugd. Batava: id est virorum clarissimorum icones, elogia cet.’, die 1613 bij Andreas Cloucqius te Leiden uitkwam. De voorrede is gedateerd postr. Non. Oct. 1613. Daar Grotius aan Heinsius verzoekt de boeken, die hij noodig heeft, naar Rotterdam te zenden, moet deze brief gedateerd worden na zijn terugkomst uit Engeland. Wanneer Grotius naar Rotterdam verhuisde, is mij niet bekend; zijn officiëele aanstelling is van 5 Juni, en de verhuizing zal dus wel spoedig daarna plaats hebben gehad, want vóór zijn vertrek naar Engeland wist hij reeds dat het gebeuren moest. Brief no. 270 van 16 Juni is reeds uit Rotterdam verzonden. Maar De Groot bleef het ambt van fiscaal waarnemen tot Februari 1614, toen Nicolaas van Kinschot hem opvolgde. Hij moest dus zoo nu en dan een dag of wat in Den Haag zijn, waartoe de Rotterdamsche Vroedschap hem toestemming had gegeven (Brandt, Leven I p. 51), en hij zal daar bij Cassiopijn kamers gehad hebben. In het Museum Meermanno-Westreenianum is een exemplaar van Grotius' Pietas, dat hij aan Cassiopijn geschonken heeft, blijkens de inscriptie: ‘Hunc librum D. Thomae Cassiopyno dono dedit H. Grotius. Et filius ipsius Dominicus Cassiopynus dono dedit cognato suo Hugoni A Nyeveen.
    Geertruydenberg den 16 Sept. 1645.
    D. van Cassiopijn’.