eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    407. 1615 Mei 30. Van T. de Coene1.

    Ehrntfeste discrete wyse voorsienige heere.

    Verhopende dat Uwe E. door communicatie van myne voorgaende de gelegentheit onser reise ende 't gene tot den date derselven gepasseert was, verstaen sal hebben, dient desen alleenlijck om Uwe E. cortelijck te seggen, dat wy by d'audientie dye den heer Ambassadeur Caron op gistren tot Greenwits by syne Mat. heeft gehadt, wel hebben bevonden dat Uwer E. vreese ende oordeel nopende het rapport vande Commissarissen niet te vergeefs en is geweest, want gelijk syl. ons aldaer hebben wijs willen maken geen last noch instructie van syne Mat. te hebben om eene sodanige defensive oorloge - als wy voorsloegen - met ons

    393

    an te gaen, overmits syne Mat. al te scrupuleus soude wesen eenige oorsake ofte occasie tot brekinge syner vrede te geven, Soo hebben syl. alhyer syne Mat. geraporteert datter met ons niet en was te doen ten ware hy resolveren konde den Conink van Spaignen openbaerlijck den oorloge te denoncieren ende met eenen ook datelijck daerinne te treden, 't welcke syne Mat. nu door den heer Ambassadeur contrarie verstaende ende lesende de leste schriften, van onser syde overgegeven, verclaerde rondelijck allen 't selve met synen wille, verstand ende intentie volcomelijck te accorderen, ende daertoe genoegsame last ende instructie gegeven te hebben, als wel verstaen hebbende dat nochte den handel sonder sodanige defensie en konde gemaintineert worden, nochte, dat met ons sonder deselve behoorde gehandelt te werden; dat sy oversulks binnen 2 oft 3 dagen de Bewinthebberen ontbieden, ende voorts de sake tot een goed einde soude sien te brengen. Den cortheit des tijdts en wil niet lyden nochte het papier en soude willen verdragen verder te schryven 't gene ik - contrarie myne ende veler opinien by ons - nopende 't beleit van saken alhyer bevinde, 't welke tot myner wederkomste sal reserveren, ende midlertijdt,

    Ehrntfeste discrete wyse voorsienige heere, sal Uwe E. met mejouffr. syne huysvr. ende familie des almogenden genade bevelen. In Lambet desen 30 Mey 1615.

    Uwer E. dienstw. dienaer
    Tobias de Coene.

    Adres: Erntfesten hoochgeleerden wysen ende seer voorsienigen heere den heer Mr. Hugo de Groot Pensionaris der Stadt Rotterdam tot Rotterdamme. Port port.

    Notes



    1 - Hs. U.B. Leiden, cod. B.P.L. 1886. Gedrukt Navorscher III (1853) Bijblad p. LI. Tobias de Coene (de Coune) was in Engeland geboren, werd 6 Sept. 1591 als Theologisch student te Leiden ingeschreven, maar ging tot de Rechten over en verdedigde in 1595 Theses onder Beyma en onder Bronchorst (Bronchorst, Diarium p. 90, 92; Molhuysen, Bronnen I p. 367*, 368*, 468*). Hij was 1612 advocaat der Oost-Indische Compagnie en sedert 1610 dijkgraaf van de Beemster. Hij overleed 18 Juli 1618 in de Beemster. Op zijn marmeren graf in de kerk aldaar staat het volgende grafschrift van Grotius, dat niet in diens Poemata is opgenomen:
    D.O.M.
    Tobiae de Coene
    Viro diserto erudito recto pio, Societatis Indiae Orientalis advocato et consiliario, aggerum Bamestrae praefecto, ob singularem in siccato hoc lacu industriam ceteraque tanti viri merita ac virtutes primarii agrorum Bamestrae possessores, aggerum praefectus, senatusque saxa haec p.m. ergo erexere posuere. Obiit Ao. CIƆIƆCXVIII. XV Kal. Aug. Ingenii fandique potens, quo vindice legum Innumeri gaudent ius tenuisse rei. Qui docuit multo te nuper pisce natatum Faecundo segetem ferre, Bamestra, sinu. Cuius ad extremas venit prudentia gentes Sub pedibus nostris quas polus alter habet. Ne foret Hispani provincia, quisquis Eoum Aequor odorato mergite perflat ager. Res tantas meditans et par maioribus actis Coenius eripitur, terra Batava, tibi. Civis obit; flemus te, patria: nam sibi civem Quem melior scripsit patria flere nefas. H. Grotius.
    Zie G. van Sandwijk, Kronijkmatige ... Beschrijving van Purmerende (1839) p. 237, 258; Navorscher III Bijblad p. LI; J. Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster p. 110, 176. Het gedicht is ook afgedrukt in de Deliciae poeticae fasc. VIII (1796) p. 311, maar de naam De Coene is daar De Cocue geworden, en de 10e regel begint daar: Cocuus eripitur. De brief heeft blijkbaar betrekking op onderhandelingen van de Oost-Indische Compagnie in Engeland, waarover zie p. 376 n. 4, en de volgende brieven van De Coene van dit jaar, no. 421 en no. 424.