Hoochgeboren Vorst, Genadighe Heere.
Wetende dat Uwe Excellentie my van myne jonge jaren aff uyt syne groote goedtheit een sonderlinghe genadighe affectie heeft toegedragen, zoo en heb ik niet connen naelaten de selve te verwittigen van de weldaet, die my Godt almachtich gedaen heeft my vergunnende myne verlossinghe. Ick heb op die materie twee brieven geschreven een aen de heeren Staten Generael, ende een aen mijn Heere den broeder van Uwe Excellentie, waer van ick Uwe Excellentie de copyen2 zende. Ick hoop dat Godt almachtich metter tijt bekent sal maecken de oprechte intentie van Uwe Excellentie tot conservatie van de eer, vryheit ende rust van het Landt, jegens alle calumniën, ende over het Landt mitsgaders over het loffelick huys van Nassau ende namentlick over Uwe Excellentie synen goddelicken zegen verleenen. Tot Antwerpen den XXVIen Martij 1621.
Uwer Excellenties ootmoedighe Dienaer
H. de Groot.