Aan de hooghe ende lage overheden ende goede ghemeente van Hollandt ende West-Vrieslandt, midtsgaders van de nabuerighe landen.
Mijnheeren,
Onse ouders hebben ons gheleert: Al is de leughen snel, de waarheydt achterhaalt se wel. Ende de wijsen van andere natiën segghen dat de waarheyt des tijdts dochter is.2 Laat niemandt daarom vremt duncken dat dese Verantwoordingh drie jaren na de veranderingh van de regieringh ende onse onwettelijcke condemnatie aan den daghe comt. De rechten leeren ons dat den verhinderden gheen tijdt en loopt.3 Ick ben verhindert gheweest mijn onschuldt aan 't licht te brenghen: eerst neghen maanden in Den Haghe door weygheringhe van acces, daarna door de ghevanghenisse tot Louvesteyn, die men na de occurrentie verswaarde sooveel men wilde, oock buyten de sententie ende sonder resolutie van de Staten-Generaal. Van die ghevanghenisse door Godes ghenadigen zegen verlost zijnde, heb ick tijdt van doen ghehadt om te becomen dat tot justificatie, niet sooseer van mij, die maar een dienaar ben gheweest, als van mijne meesters, mij noodigh was.
Hier comt bij dat nulliteyten van proceduyren ende sententiën, insonderheyt jegens der landen rechten ende privilegiën - die hier in groot getal sullen werden aangewesen - t'allen tijden binnen de dertigh jaren moghen werden geallegeert, sonder dat oock daartoe van noode is eenige forme van provocatie, maar is genoech deselve te brengen tot kennisse van alle die het aangaan magh; ghelijck gheschiedt is in de saken van mijnheer den prins van Oraigniën, de graven van Egmont ende van Hoorn ende anderen. Oock was ons het middel van provocatie benomen, doordien de pretense commissie van de rechters jeghens ons is ghegheven bij denghenen die na de rechten van de landen sulcks niet toe en quam ende die in desen waren gheïnteresseert. 't Renvoy 'twelck wij gefundeert waren te versoecken voor de Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt als onse hooge overheyt, ofte voor onse particuliere rechters na de privilegiën, is ons niet toegestaan ende daarenboven onvruchtbaar ghemaackt door de veranderinghe buyten ordre van dengenen aan denwelcken wij soo na rechten als na reden van staat onse actiën mosten verantwoorden. Dese wegen ons dan zijnde benomen, rest ons alleen dit eenige middel om allen die met passiën niet en zijn inghenomen, oock de nacomelingen, van de waarheyt te onderrechten. Die in 't corte dese is:
Onder de leeraars van de gereformeerde kercken is verscheydenheydt van gevoelen gheweest over de leer van de predestinatie, de uytstreckinge van de genade, de werckinghe van dien ende over de sekerheyt van de volhardingh, soo in anderen alsoock in onse landen, ghelijck bij de uytgegeven schriften blijckt. Het getal dergener die de geconditioneerde predestinatie, de alghemene ghenade, de wederstandelijcke werckingh ende de sekerheydt van de volhardingh niet sonder conditie en leeren, zijnde van overlangh bekent geweest tot Utrecht, ter Goude, tot Hoorn ende op andere plaatsen, heeft door ondersoec toegenomen. Waarjegens d'anderen haar hebben gestelt ende aangenomen te bewijsen so-
201
danigh gevoelen strijdig te zijn jegens Gods woort ende de formulieren van eenigheyt, ooc suspensie van diensten ende andere censuren daarover voorgenomen. Die van 't voorszegde gevoelen aldus beclaaght ende beswaart zijnde hebben haar moeten verantwoorden. De heeren Staten van Hollant ende West-Vrieslant, volgens het advys, eerst van den Hoogen Raadt, daarna oock van sijne Majesteyt van Groot-Bretaigne so mondeling als schriftelijc, wel merckende dat de decisie bij pluraliteyt soude scheuringe medebrengen tot verswacking van het lichaam van de gereformeerde religie en de staat, zijnde oock vele van de overheden selve - boven het groote getal van vele vrome ingesetenen, oprechte beminners van het vaderlandt - het voorszegde gevoelen daarover geclaagt wierdt so toegedaan dat sij de condemnatie van dien met goede consciëntiën niet en conden toestaan ofte executeren, hebben best ghevonden de predicanten te belasten malcander in dat verschil te draghen, de materie niet dan soberlijck ende stichtelijck te verhandelen ende te leven in broederlijcke liefde. Ende om alle extremiteyten in deselve verschillen te vermijden ende nieuwe questiën voor te comen, zijn van tijdt tot tijdt ghenomen verscheyde resolutiën tot contentement van vele gheleerde ende godtsalighe persoonen, soo in onse als in andere landen.Maar eenige predicanten, voordeel menende te hebben bij de decisie ende ordentelijck daartoe niet connende gheraken door 't beletsel van de resolutiën, hebben door heymelijcke vergaderingen ende verbintenissen de gemeente op vele plaatsen gebracht tot scheuringh ende om die scheuringh te autoriseren bij eenighe steden van Hollandt ende bij andere provinciën gearbeyt om de sake te brenghen tot een Nationale Synode. Waartoe de meeste leden van Hollant, gelijck oock de Staten van Utrecht ende Overijssel ende notable leden van Gelderlandt niet ghesint en waren, vreesende de inconveniënten die uyt de decisiën ghemenelijck rijsen, verstaande oock dat sij bij de andere provinciën, die dese disputen minder waren onderworpen, niet en conden werden ghedwongen om soodanighe convocatie tot decisie toe te staan, doordien de provinciën ghelijck sij in andere saken oock na de Unie behouden hadden hare souverainiteyt, alsoo oock in de ordre te stellen over de kercken ende den publycquen stant van de religie, uytwijsende de Unie, verscheyde acten explicatoir ende de practijcque tot dien tijdt, protesterende evenwel te willen blijven bij de ghereformeerde religie, behoudens de onderlinghe duldingh over de voorszegde questieuse poincten.
Om dewelcke wel te practiseren sonder confusie ende onrust van de ghemeente vele ende verscheyde voorslaghen zijn ghedaan. Maar dese besoigne gheduerende, hebben dieghenen die de tolerantie tegen waren, op eenige plaatsen haarselven ghestelt in possessie van de kercken, andere, die van het verschillende gevoelen waren, daar uytghestoten, haar voorts gheopposeert teghen het recht, 'twelck de overheden, niet alleen van Hollandt, maar oock van andere provinciën vanoudts ghebruyckt hadden ende noch ghebruyckende waren, om mede te stemmen over de electiën van kerckelijcke ampten. Voorts de overheden met lasterlijcke predicatiën ende fameuse libellen gebracht in haat van de gemeente, ja oock datelijck gheaggresseert. Sijn Excellentie, die hem langh in dese geschillen stil had gehouden, werdt bij eenighen opghehitst jeghens den advocaat heer Johan van Oldenbarnevelt, wiens raadt van overlangh in groote achtingh was bij de Vergadering ende die in de handelingh van de Trefves was geweest van ander advys dan sijn Excellentie. Oock werden aan deselve sijn Excellentie, die tot noch toe met de crijghssaken seer besich zijnde geweest hem met de saken van de regieringe weynigh hadde becommert, bij eenighen ghegheven onderrichtingen, niet overeencomende met de natuere van onse regieringhe ende met de rechten ende ghebruycken van de landen. Hierop is ghevolght dat sijn Excellentie eyndelijck de resolutiën, bij de Staten van Hollandt voor de tolerantie ghenomen, heeft begonst te improberen, te verlaten de publique kercken ende hem te voeghen bij de ghesepareerden, ghevende oock commandementen aan de ordinarische chrijghsluyden buyten kennisse van de Staten van Hollandt, van haar niet te moeyen met saken spruytende uyt religie, sustinerende de Staten van Hollant daartegen dat de chrijsluyden schuldigh waren hare resolutiën na te comen ende de magistraten ende publycque plaatsen jeghens datelijckheyt ende oploop van de ghemeente te beschermen. Waardoor eenighe magistraten van de steden van Hollandt bedencken hebbende op hare garnisoenen, anderen oock zijnde sonder garnisoenen, bij resolutie van de Staten
202
van Hollandt de wachten van hare steden volghens haar oude possessie, die voordesen sonder contradictie van den gouverneur ende Staten-Generaal was ghepasseert, hebben versterckt ende ghebracht in ordre van compaigniën. Ghelijck oock ghedaan hebben de Staten van Utrecht, presenterende deselve te houden buyten de aangenomene lasten van den Staat van Oorlogh.De raden van judicature, waarvan vele mede de separatie hadden gheapprobeert, beginnen provisiën te verlenen jeghens de resolutiën van de Staten: 'twelck de Staten van Hollandt verclaren te zijn buyten de macht van de hoven, ghelijck in voorleden tijden meermaal was verclaart. Verscheyde provinciën werden bij sijn Excellentie ende anderen ghedisponeert om op de naam van de Generaliteyt uyt te schrijven de Nationale Synode ende de voorszegde wachten te casseren. Waarjeghens de Staten van Hollandt ende Utrecht protesteren, seggende dat bij de bondtghenoten daarin bij overstemmingh jeghens haar niet en mocht werden besloten. Men gaat evenwel met de uytschrijvingh voort, daartoe oock beroepende theologanten uyt andere landen, maar sulcken, welcken men versekert was te zijn van de opinie die men wilde boven doen drijven. De voorslaghen die bij die van Hollandt ende anderen gheschieden om te saken te brengen tot accommodatie, werden afgeslaghen. Sijn Excellentie met eenighe ghedeputeerden uyt de Generaliteyt treckt na Utrecht ende casseert aldaar de wachten, teghen danck van de Staten van Utrecht. 'tWelck de ghedeputeerden uyt Hollandt garen hadden voorcomen, die bij de Staten van Hollandt waren gelast de Staten van Utrecht na haar vermoghen te assisteren ende de ordinarisse chrijghsluyden, staande op haar betalinghe, des noodt zijnde te vermanen niet datelijcks bij de handt te nemen tegen wil van de Staten van Utrecht in saken rakende hare politie ende de versekeringh van dien, als aan elcke provincie zijnde gereserveert.
Sijne Majesteyt van Vranckrijck, onderrecht zijnde van dese misverstanden, sendt af den heer van Boissize4 om, continuerende in 'tgunt door de heer van Maurier,5 sijnes Majesteyts ambassadeur ordinaris, tot noch toe was ghedaan, te raden tot vrundelijcke accommodatie, op hope van dewelcke de wachten bij de magistraten van de steden van Hollandt werden afgedanckt. Maar soo haast dit was ghedaan, hebben acht personen sonder last, op den naam van de Staten-Generaal, ghedecerneert de apprehensie van den heer van Oldenbarneveldt - die weynigh tevoren ghenomen was in sauvegarde ende protectie van de Staten van Hollandt -, de heer Hoogherbeets ende mij; waarover de Staten van Hollandt ende de regierders van onse steden haar beclaghen. Wij blijven langh ghevangen sitten ende werden bijwijlen geëxamineert, totdat eyndelijck op den naam van de Staten-Generaal rechters over ons werden ghestelt. Ende hoewel wij uyt de rechten ende privilegiën van de landen aanwijsen dat den Staten-Generaal over ons gheen jurisdictie en competeerde, dat oock de rechters om vele oorsaken suspect waren, werdt evenwel voortgheprocedeert ende sonder ons te gunnen resumtie van examinatie, defensie van rechten, bewijs van defensive feyten, van reprochen, raadt ende assistentie, werdt voortghegaan tot sententie van de doodt jegens den voorszegden Van Oldenbarnevelt, van eeuwighe ghevanghenisse jeghens ons, confiscatie jeghens allen. Waarop na een jaar is ghevolght, sonder ons te hooren, verclaringh dat wij ghecommitteert hadden crimen laesae Maiestatis.
Ick can met de waarheydt verclaren dat in de sententie jegens mij poincten zijn ghestelt t'eenemaal onwaarachtigh, eenighe bij mij claar ontkent, eenighe oock daar ick noyt van en heb geweten, eenighe oock daarop ick noyt en ben ondervraaght, veel minder ghehoort in mijne defensie. Dit ende meer anders soude claarlijck blijcken, indien alle 'tgunt ick op d'examinatie op yeder poinct heb gheseyt, oprechtelijck sonder yet achter te houden ofte te veranderen aan den dagh wierdt ghebracht, hetwelcke ick midts desen ootmoedelijck versoecke.
Voor onse gevangenisse zijn tot Utrecht verscheyden van de edelen ende magistraten van de stadt, ende gheduyrende onse ghevanghenisse in Hollandt de vroedtschappen, burghemeesters ende schepenen buyten tijdt ende jegens de privilegiën verandert, veel
203
remonstrantsche predicanten, soo voor als gheduyrende de Nationale Synode, afgheset. In de Synode Nationaal werden de leeraars van de gheconditioneerde predestinatie, ghenaamt remonstranten, gheciteert voor hare wederparthijen, die haar al voorheen door separatie, predicatiën, oratiën ende schriften hadden ghecondemneert, ende evenwel en werdt haar niet toeghelaten haar gevoelen te verantwoorden ende 't contrarie te bestrijden, verder dan de Synode - dat is haar wederparthije - goet soude vinden. Sij werden uyt de Synode gestelt ende eyndelijck gecondemneert. Waarop rigoureuse placcaten volgen jegens de vergaderingh ende collecten tot onderhoudt van de predicanten die uyt de landen gheset ende ghebannen werden, daar weder incomende, werden ghestelt in eeuwige gevangenisse, met groot loon voor dengenen die een derselver achterhalen. De bijeencomsten werden gestoort dicmaal scherper dan de placcaten luyden ende niet sonder bloedtstortingh, tot groote bedroeffenis van seer vele vrome christenen, oprechte liefhebbers van het vaderlandt.Dit is de gheschiedenisse; waarop ick verclare in mijn ghemoedt een mishaghen te hebben teghens het verwerpen van een redelijcke onderlinghe verdraaghsaamheyt, sulcx die bij de heeren Staten was geresolveert, in de gevolghde condemnatie ende executie, achtende dat sulcx beter door gevoegelijcke middelen waar voorcomen als niet connende strecken tot dienst van 't landt ende van sijn Excellentie, die sonderlingh bestaat in de conservatie van de goede wille ende genegentheyt van de ingesetenen ende vooral van soodanige die oprechte dienaars zijn van 't landt, ghelijck ick houde te zijn de afgestelde magistraten ende vele duysenden van het geoppresseerde gevoelen. Evenwel en is bij mij in alle de actiën die mij te laste gheleyt werden, niet gedaan uyt mijn particuliere bewegingh, maar uyt krachte van de resolutie, soo van de heeren Staten van Hollandt als van de regierders van Rotterdam, aan welcken beyde, ende niet aan de Staten-Generaal, nochte aan yemandt anders ick bij eede was verplicht, ende denwelcken gehoorsamende ick gheen hooghe overheydt en heb ghequetst, maar de hooghe ende laghe overheydt ghegheven dat ick haar van nature ende amptsweghen schuldigh was. Indien yemandt over 'tgunt bij mij als dienaar was ghedaan hem wilde beclaghen, die most sijn actie niet jeghens mij, maar jeghens mijne heeren ende meesters institueren. Ende als ick al yet ghedaan hadde in mijn particulier, als neen, soo most men mij niet voor mijne parthijen terechtghestelt hebben, nochte voor uytghesochte rechters, nochte voor yemandt, commissie hebbende van de Staten-Generaal, maar voor de ordinarisse competente rechters, volghens de privilegiën van de landen ende steden, voor denwelcken de wapenen zijn aanghenomen.
Wat mijne intentiën aangaat, ick verclare voor Godt ende de werelt die niet anders gheweest te zijn dan de wettelijcke regieringh daaronder ick was gebooren ende opghevoedt, te conserveren ende de kercken te brengen tot eenigheyt door redelijcke accommodatie, niet strijdende met Godes woordt. Waartoe ick vele voorslagen heb ghedaan, oock 'tgunt daartoe dienende was gheprepareert, noch ten selven tijde als ick wierdt ghevanghen. Die anders van mijne intentiën oordelen doen mij onghelijck ende hebben daartoe gheen reden. Mijn leven ende conversatie is gheweest eerlijck ende onbesproken. Die in mijnen tijdt de stadt van Rotterdam hebben geregiert, connen weten wat ick voor des stadts welvaren heb ghedaan. De heeren van de Rekeninghe sullen connen ghetuygen van mijnen ijver tot voorstandt van 's Graaflijckheyts gherechtigheyt sonder aansien van persoonen. Beyde de hoven van judicature hebben goede memorie van mijne sinceriteyt in het bedienen van de criminele justitie. Die in de vergadering van Hollandt ende in 't collegie met mij zijn geweest, connen ghedencken, hoe ick tot verbeteringh ende versparingh van 's landts middelen heb gearbeyt. Sijn Excellentie weet dat ic mij in sijne particuliere saken, die 't hem ghelieft heeft mij te vertrouwen, tot sijn contentement heb ghequeten. Die met mij gheweest zijn in de Staten-Generaal, sullen ghelieven te ghedencken hoe dat ick alles heb bijgebracht dat mij mogelijck was tot 's landts versekertheydt jegens de vijanden, tot vorderingh van de Oostindische ende Westindischen handel ende tot onderhoudinghe van oprechte vrundtschap met de gheallieerden. Van mijnen ijver tot de eer ende reputatie van de regieringh van onse landen, ende van 'tgunt tot voorstandt van dien is ghedaan, oock namentlijck tot verbreydinge van 't lof van sijn Excellentie can blijcken bij mijne uytghegheven ende andere, aan verscheyde persoonen ghetoonde gheschriften.
204
Indien voor eenighe van dese diensten ick recompense hadde verwacht, 't en waar niet gheweest buyten exempel, maar ick heb daarop noyt ghesien, houdende mij ghenoegh gheloont met mijn ordinarisse gagiën ende voorts een goede naam. Maar wat heb ick voor loon ghenoten? Dat ick negen maanden ben ghehouden sonder huysvrou, kinderen ofte vrunden te moghen sien, niet jegenstaande mijne groote kranckheyt, dat men mij als een crimineel heeft doen comen op de rolle, daar ick de eer van de justitie soo dickmaal hadde bewaart, dat men mij daarna op eene camer met wachten wel beset heeft besloten, bijwijlen oock mijn huysvrou den afgangh benemende, dat men mijne goederen, die weynigh zijn ende soo eerlijck gewonnen als eenighe in 't heele landt, mij ende mijne vijf kinderen heeft ontnomen; ende dat het arghste is, dat men het landt heeft vervult met een valsch gheruchte alsof ick een quaat voornemen hadde ghehadt jegens het landt, omdat velen niet licht en connen ghelooven dat yemandt die ter goeder trouwe heeft gehandelt op die manier soude werden bejegent. Ick verswijghe noch dat self mijne bloedtverwanten ende dien ick door houwelijck rake moeten helpen draghen een deel van den haat ende laster, daar men mij t'onrecht mede beswaart, sooseer oock dat sij op eenighe plaatsen als landtverraders worden uytghekreten. Teghen dit alles bestaat mijnen troost in Godt, die mij soo wonderlijcken verlost heeft, in een goet gemoedt ende in 't exempel van seer veele vroome dienaars van haar vaderlandt, die niet om haar ondeught maar om haar deughts wille hebben moeten lijden.
Onlanghs is bij een onbekende een boeck in 't Latijn uytghegheven, waarbij geseyt werdt dat ick om 't onghelijck dat mij is aanghedaan, soude soo niet het lichaam, immers het ghemoedt hebben bij den coningh van Spaigne.6 't Is seer verre van daar. Ick weet dat alle begheerte van wraack den christenen ongeoorloft is. Aan den coning van Spaigne en ben ick in 't minste niet ghehouden; begheer oock aan hem niet ghehouden te zijn. Ick ben met mijn lichaam in Vranckrijck, ende alhier zijnde sal ick niet nalaten mij te draghen in alle ghetrouwigheyt onder de gehoorsaamheydt van sijne Majesteyt, behoudende ondertusschen tot mijn vaderlandt, 'twelck vereert is met de vrundtschap van sijne Majesteyt, hetselve ghemoedt hetwelck ick altijdt heb ghedraghen, streckende tot desselfs behoudinge, vrijheydt ende welvaren, met intentie om oock hetselve vaderlandt dienst te doen, soo ick can. Waarvoor ick niet anders en versoeck dan dat uwe Hooghe Mogentheden, Edelheden, Achtbaarheden ende Liefden - onder welcke ick weet veele te zijn, oock van de regierders, die de waarheyt van hetgunt in onse sake is gepasseert door practijcque van weynighen sinisterlijck is onthouden - alle vooroordeel ter zijden stellende van mijne ende andere vromer luyden actiën sulcks willen oordeelen, ghelijck deselve wenschen souden dat in hare saken gheschiede. Daartoe ick Godt bidde dat hij deselven allegader de ooghen des verstants wil openen om de waarheydt te sien ende elck na haar qualiteyt te doen hetgunt recht ende reden vereysschen, ende voortaan om te dencken op bequame middelen van eenigheydt, als die in desen tijdt ten hooghsten noodigh is.
Wat die aangaat die de sake voordesen anders hebben verstaan dan ick ende mijne meesters, denselven bid ick vrundelijck ende dienstelijck 'tgunt bij mij gheseyt sal werden, mij niet af te nemen alsof ick het seyde tot yemants injurie - 'twelck ick verclaar te zijn buyten mijne intentie -, maar als een nootwendigh deel van mijne afgheperste Verantwoordingh. Binnen welcke termen ick mij soo nau hebbe ghehouden dat ick vele importante saken, die groot licht in dese materie souden hebben ghegeven, voor desen tijdt heb versweghen, omdat die niet verhaalt en conden werden sonder eenighe aansienlijcke persoonen wat particulierder aan te raken. Soo ic naarder werde geperst, sal ick niet connen
205
nalaten naarder te spreken ende sonder verschooninghe van de beleyders alle de gheheymenissen te ontdecken,uwer Hooghe Mogentheden, Edelheden,
Achtbaarheden ende Liefden ootmoedighe dienaar,
H. de Groot.
Den 7 Juny 1622, tot Parijs.
Hollandiae, Westfrisiae vicinarumque nationum rectoribus superioris atque inferioris gradus populoque omni Hugo Grotius salutem.
Vetus hoc dictum a maioribus nostris ad nos devenit: Mendacium utcunque celeres cursus habeat, tandem tamen a veritate deprehendi. Cui consentit illa Graecorum sententia: Veritatem temporis esse filiam. Quamobrem nihil est quod miretur quisquam, si defensio innocentiae nostrae quarto demum anno prodit post mutatam apud nos rempublicam nosque per iniuriam condemnatos. Iure proditum est impedito tempora causis fatalia non labi. Ego quominus iusta mea in lucem proferrem impeditus varie fui: primum Hagae per menses novem, dum omni hominum aditu intercludor, deinde Lupesteinensi custodia, quae ut dominantibus libitum intendebatur, etiam supra quam aut sententia ferebat aut Federatorum procerum decreta. Postquam his vinculis divina me beneficentia exsolvit, tempore opus fuit ad ea conquirenda quorum subsidio causa non tam mea, cuius nihil nisi ministerium fuerat, quam eorum quorum sub potestate fueram, indigebat.
Adde iam quod quae vitia efficiunt, ut acta et sententia ipso iure nulla sint atque ea praesertim quae iuri publico adversantur - cuius generis multa admodum indicabuntur - quovis tempore dum tricesimum intra annum detegi possunt, ita ut nec provocatio desideretur, sed ea satis sit ad eorum quorum interest notitiam perduci. Quod factum videmus in causa Wilhelmi Arausionensium principis comitumque Egmondani et Hornani. Iam vero et hoc apparet ademtam nobis fuisse provocandi libertatem, quando iudices dati sunt in nos ab iis quibus dandi ius non fuit et quorum res agebatur. Praescriptio fori, qua remitti postulabamus aut ad proceres Hollandiae et Westfrisiae, ut summas nostras potestates, aut ad proprios cuiusque iudices secundum patriae oppidorumque leges, admissa non fuit, sed et inanis erat reddita, deiectis contra leges illis quibus nos actuum nostrorum rationem reddere et ius et aequum fuerat. Illae igitur viae cum nobis sine facto nostro obseptae sint, restat haec quam inimus unica ad veritatem iis omnibus aperiendam qui sub affectibus animum non habent, etiam post futuris. Ea vero haec est:
Inter doctores eius religionis quae reformatae nomen obtinet tum apud nos tum alibi sententiarum quaedam varietas fuit super praedestinatione divina, gratiae amplitudine atque efficaciae modo et de perseverandi certitudine, quod editis libris manifestum fit. Eorum numerus qui praedestinationem certa sub lege, gratiam universitati hominum expositam, efficaciam non ineluctabilem et perseverandi certitudinem non sine conditione aliqua statuunt, cum aliqui pridem fuissent Traiecti, Goudae, Hornae atque alibi, inquirendi studio sumsit incrementa. His opposuerunt se alii praedicantes eam opinionem cum verbo Dei et consensus formulis pugnare atque illos pastorali munere deiicere aliisque censurae ecclesiasticae notis inurere aggressi sunt. Tum qui accusabantur premebanturque verbis se defendere. Hollandiae et Westfrisiae proceres, secuti consilium, primum Superioris iudicum apud se Consessus, deinde etiam Britanniae regis, ore enuntiatum perscriptumque, cum satis appareret siqua super illis controversiis ex plurium pastorum sententia definitio fieret, non abituram rem sine divortio, corpus ipsum reformatae religionis ipsamque rempublicam non modice afflicturo multosque magistratuum, ut iam de civibus privatis compluribus virtutis et patriae amantibus nihil dicam, animo esse ita propenso in eam quae accusabatur sententiam, ut eius damnationem salva religione neque probare possent neque ei potestatis suae vim accommodare, optimum factu iudicarunt edicere pastoribus, ut in iis controversiis alter alterum ferrent neque tractarent id argumentum nisi temperate et quatenus ad pietatem conduceret, manente fraternae cari-
206
tatis inter ipsos vinculo. Utque abrupta omnia illarum quaestionum vitarentur neque novis pateret aditus, alia atque alia deinceps facta sunt decreta, quae viris pie doctis domi forisque compluribus placuere.Sed enim pastorum aliqui cum certam ex definitione victoriam animo praecepissent neque ad eam via legitima pervenire possent, intercedentibus decretis quae dixi, clandestinis coetibus atque arcano inter se federe plebem ad secessionem ecclesiasticam suscitarunt atque ut ei auctoritatem adderent apud oppida quaedam et nonnullas nationes vicinas in id laborarunt ut res deduceretur ad communem synodum, quam ipsi quasi septem foederatae nationes una natio forent vocant nationalem, quod nolentibus erat Hollandiae rectoribus plerisque, Traiectinis quoque et Transisalanis et parti Geldriae, metu malorum quae ex definitionibus nasci solent. Eidem ita censebant ab eis nationibus quas istae controversiae minus occupabant cogi se non posse, ut tali ad definiendas quaestiones conventui indicendo accederent, quando singulae nationes etiam post Fedus Traiectinum inter ipsas initum quomodo caetera supremi imperii, ita etiam ius ordinandi ecclesiam et sacra publica sibi exceperant, testante id federe ipso actisque posterioribus et more ad ultima haec tempora continuo. Neque eo minus testabantur velle se perstare in religione reformata, hac lege ut in istis controversiis dissentiendi libertas permitteretur.
Cui sine turbis populique motu cum modo usurpandae conditiones variae proponebantur. Sed pendente hac deliberatione qui paci mutuae adversabantur aliquot in locis templa invasere, alibi eiecere dissidentes, quin et ius illud oppugnarunt quod in Hollandia aeque ut apud populos vicinos magistratus exercuerant antiquitus et ad id tempus exercebant, veniendi in partem suffragiorum quoties de sacro munere mandando agitur. Fuere et qui acerbis declamationibus et libellis famam attentantibus rectores plebis obiicerent odio atque etiam vim in eos facerent. Mauritius Arausionensium princeps cum diu se quietum in his controversiis continuisset, arcanis quorundam artibus in Oldenbarneveldium Hollandiae assessorem - advocatum vocant - florentissimae pridem apud Conventum auctoritatis, a quo olim cum Induciae fierent, dissenserat, magis magisque concitatur. Simul de forma reipublicae, cui minus se immiscuerat hactenus destrictus negotiis militaribus, ea docetur quae neque cum legibus neque cum moribus congruebant. Tandem igitur quae pro ferenda sententiarum diversitate ab Hollandiae proceribus decreta erant, improbare incipit desertisque templis publicis aggregare se iis qui secesserant. Etiam proceribus Hollandiae ignaris praecepta dedit ordinariis militibus, ne se moverent in negotiis quae ex eis controversiis orirentur, cum aliter sentirent Hollandiae proceres, suis nimirum decretis obsequium a milite deberi et tutelam oppidorum rectoribus locisque publicis adversus vim qualemcunque ac seditionem. Ea re moti magistratus nonnulli oppidorum ubi aut nulla aut suspecta rectoribus ob ea quae dixi praesidia erant ex decreto procerum Hollandiae custodias oppidi sui auxere atque ordinavere, quo iure et antehac usi saepius fuerant, nihil contradicentibus proceribus Federatis aut praefecto, qui idem ordinariorum militum est magister. Fecerunt idem in sua terra proceres Traiectini tamque hi quam illi professi sunt habituros se hunc militem suis impendiis extra communia rei bellicae onera.
Sub idem tempus duo iudicum, ad quos ab oppidis provocatio est, consessus incipiunt contra decreta procerum Hollandiae decernere iis literis quibus quos visum in ius vocabant. Id vero Hollandiae proceres non iure factum et iudiciariae potestatis terminos excedi pronuntiant, ut et ante haec tempora saepius. Nationes nonnullae a principe Mauritio aliisque impelluntur, ut communem synodum quam nationalem vocari diximus Conventus Foederatorum nomine indicant et militares oppidorum custodias dissolvant. Opponunt se huic molitioni tum Hollandi, tum Traiectini proceres, testati non licere Federatis ex maioris partis sententia sese intercedentibus iis in rebus quicquam constituere. Pergunt illi synodum indicere, vocatis etiam aliarum gentium theologis, nec aliis tamen quam quos constaret accedere illis placitis quibus victoria destinabatur. Reiectae conditiones quas Hollandi aliique ferebant ad res placide transigendas. Atque interim princeps Mauritius cum nonnullis ex Conventu Federatorum legatis Traiectum proficiscitur invitisque eius nationis primoribus custodiam exarmat. Quod ne fieret, legati ab Hollandia frustra laboraverant, quibus a suis proceribus iniunctum erat, ut Traiectinis primoribus pro virili adessent et si res exigeret ordinarium militem sibi merentem monerent, ne quid
207
invitis proceribus Traiectinis per vim attentaret in rebus ad internum eius nationis regimen eiusque securitatem pertinentibus, ut quae nationes seorsum singulae penes se retinuissent.Rex Galliae intellectis amicorum dissidiis Bossizium ad ipsos allegat, qui consequenter his quae per Maurerium eiusdem regis ordinarium legatum acta hactenus fuerant auctor esset omnium quae ad concordiam spectabant, eiusque spe adducti oppidorum in Hollandia rectores, ut custodias dimitterent. Vix id factum erat cum octo homines procerum Federatorum nomine assumto, a quibus mandatum ad eam rem non habebant, capi iubent Oldenbarneveldium - quem Hollandiae proceres non multo ante in tutelae suae fidem receperant - Hogerbetiumque et me. Adversum id Hollandiae proceres et nostrorum oppidorum rectores querelas exponunt. Cum diu detenti in carcere et interrogati subinde essemus, tandem nomine Federatorum procerum iudices in nos dantur, neque profuit nobis ex patriis legibus moribusque docere nullam Federatis primoribus in eos esse iurisdictionem ipsosque iudices multis de causis suspectos esse. Pergitur in proposito, neque data nobis recognoscendi quae in quaestione perscripta erant, neque iusta nostra patefaciendi, neque probandi facta ad defensionem pertinentia, neque testes refellendi, neque aliorum consilio utendi potestate, fertur sententia mortis quidem in Oldenbarneveldium, perpetui vero carceris in nos, in universos bonorum publicationis. Anno post, inauditis nobis, secuta est sententiae interpretatio qua in Maiestatem peccasse pronuntiamur.
Vere profiteri possum in sententia contra me multa posita extra verum, multa quae diserte a me negata sunt, quaedam quorum plane ignarus eram, quaedam de quibus nec interrogatus sum, tantum abest ut auditus me defenderim. Et hoc et alia multa liquido apparerent, si quae ad interrogationes singulas in quaestione respondi ea integra atque sincera in lucem proferrentur, quod ut fiat obnixe postulo.
Ante nos captos Traiecti nobiles urbisque rectores, dum capti detinemur, per Hollandiam decuriones, consules, oppidani iudices tempore non suo destituuntur, suffectis aliis contra leges sanctissimas, ipsis quondam Hollandiae comitibus iuratas et per multa secula pie cultas. Antequam haberetur dumque habetur synodus quam nationalem vocabant, multi pastores qui praedestinationem docebant conditione subnixam - remonstrantes appellari mos erat - munere suo deiiciuntur. Ex iisdem alii ad synodum vocati iubentur causam dicere apud adversarios, qui iam ante secessione, declamationibus in templo synodoque, libris etiam scriptis ipsos praedemnaverant, neque tamen permittitur ipsis suam tueri et contrariam sententiam oppugnare amplius quam synodo, id est adversariis, aequum videretur. Eiecti synodo damnantur. Sequitur edictorum saevitia adversum damnatae iam sententiae coetus stipisque collectionem ad alendos pastores, qui patria expulsi aut relegati si redeant perpetuo carceri mancipantur, illectis per praemia delatoribus. Discutiuntur coetus inclementius etiam quam ferunt edicta, vi saepe non incruenta, magno cum dolore ingentis numeri optimorum virorum christianae pietatis patriaeque amantium.
Ita se habet res gesta. Profiteor nunc ego non posse a me probari spretam ferendi se mutuo aequitatem procerum Hollandiae decretis definitam pastorumque condemnationem et quae eam sequuntur. Quae omnia aequis agendi rationibus praeverti arbitror fuisse rectius, cum illa utilia publico principique Mauritio esse non possint, quorum salus ac gloria ni fallor in prona civium voluntate consistit, eorum maxime qui patriae devoti addictique sunt, quales esse iudico eos qui magistratu sunt demoti multaque millia triumphatae nunc sententiae. Attamen in omnibus eis quorum accusor nihil actum a me est privato studio, sed iussu tum Hollandiae procerum, tum rectorum oppidi Rotterodami, quibus ego, non Federatis proceribus, non alii mortalium cuiquam sacramentum dixeram. Quibus proinde cum parui nulla a me laesa est Maiestas, sed summis inferioribusque potestatibus id tributum quod natura et muneris necessitas exigebant. Si quis habere se putabat quod de eis quae ut aliorum minister feceram quereretur, non ego eram conveniendus, sed quibus in me erat imperium. Quodsi etiam fecissem aliquid privato ausu - quod ita non est -, tamen non ab adversariis eram iudicandus, neque a conquisitis in me iudicibus, nec a quoquam qui a Federatis proceribus accepisset iudicandi potestatem, sed a perpetuis meisque iudicibus, ut iubent communes patriae et oppido-
208
rum propriae leges, pro quibus arma olim sumsimus. Animum meum quod attinet, coram Deo et humano genere testor non alium eum fuisse quam legitimam reipublicae formam sub qua natus educatusque eram tueri et ecclesiae unitatem procurare amica et cum praeceptis divinis non pugnante compositione, quam ad rem multa a me sunt proposita, multa etiam tum in parato habita cum in carcerem abducerer.Qui de proposito meo secus iudicant, iniuriam mihi faciunt, neque ulla iusta ratione nituntur. Vita mea labe notaque caruit. Qui meae functionis tempore oppido Rotterodamo praefuerunt, sciunt quam pro eius oppidi salute et commodis laboraverim. Curatores fisci testari possunt quam acriter et sine gratia ac metu rem fiscalem defenderim. Consessibus iudicum Hollandiae nota est integritas mea in persequendis delictis. Qui me in Conventu procerum Hollandiae et in consessu curatorum reipublicae Hollandicae videre, meminisse possunt quis labor meus fuerit, ut per parsimoniam et vectigalium augmenta aerario succurreretur. Neque ignorat princeps Mauritius quam ipsius desideriis satisfecerim in privatis negotiis quae mihi committenda iudicavit. Etiam qui in Federatorum Conventu mecum una fuere rogantur animo repetant quam a me collata sint omnia quae pertinere poterant ad collocandam in tuto rem contra vim hostium, ad provehenda commercia per Indiam Americamque, ad amicitiam recte colendam cum regibus aliisque sociis ac federatis. Quam cordi mihi fuerit gloria reipublicae et eorum quae pro republica fortiter sunt facta, peculiariter etiam principis Mauritii laus atque fama, testari possunt libri partim a me vulgati, partim quos necdum editos amicis videre contigit.
Pro his officiis si praemium exspectassem, fuerat id quidem non sine exemplo. Sed nunquam eo respexi, contentus meo salario et honesti nominis mercede. Quae vero mihi gratia repensa est? Quod per menses novem, cum morbis gravissimis tenerer, in arctissima custodia habitus sum, ita ut nec coniugem, nec amicos semel conspicere liceret. Quod rei habitu in id auditorium deductus sum in quo iuris publici dignitas me tuente steterat. Quod uni deinde cubiculo inclusus et militum copiis circumseptus sum, etiam uxori erepta interdum procedendi libertate. Quod facultates exiguae et si ullae cuiusquam in omni populo honeste partae mihi et quinis liberis ademtae sunt. Quibus cunctis unum est gravius quod popularium exterorumque aures impletae sunt falso rumore, quasi prava adversus patriam consilia suscepissem, quia plerique adduci non possunt, ut credant ita quenquam tractari qui quae egit, bona fide egerit. Neque intra me stat iniuria, sed ad propinquos atque affines immeriti odii ac calumniae pars redundat, qui tanquam hostes publici ac proditores non uno in loco dictis ac factis impetuntur. Contra haec omnia solatium mihi in Deo positum est et in bona conscientia et in exemplo plurium optimorum civium, qui nullius peccati, sed solidae virtutis ergo similia pertulerunt.
Prodiit nuper incogniti scriptoris Latinus liber qui ait me ob acceptas iniurias si non corpore at animo cum rege Hispaniae futurum. Longe id a vero abest. Scio omnem ultionis cupiditatem christianis interdictam. Regi Hispaniae nec debeo quicquam, nec debere desidero. Corpore in Gallia ago atque dum ibi agam fidem regi atque obedientiam ut par est praestabo; patriae interim, quae regis amicitia praecipue opus habet, servabo eum quem antehac animum, sollicitum pro ipsius salute, libertate atque commodis paratumque operam ei navare si qua futura sit utilis. Pro quo affectu nihil expeto, nisi ut vos omnes quiqui estis cuiuscunque ordinis ac gradus - neque enim ignoro etiam in rectoribus multos esse quibus vera eorum quae in causa nostra gesta sunt notitia pravis aliorum artibus subducta est - exutis praeiudiciis de meis aliorumque factis ita iudicetis, ut de vestris iudicari ipsi velletis. Eamque ob rem Deum supplex veneror, ut mentem vobis illustret, quo veritatem conspiciatis et singuli pro suis partibus id faciatis quod ius et aequum postulant, praesertim vero ut rationes inveniatis concordiae, quae si unquam hoc tempore maxime necessaria est.
Eos vero qui aliter quam ego et mihi impositae potestates senserunt antehac, amice oro atque obsecro quae a me dicentur ne in suam iniuriam dicta interpretentur - quem animum a me abesse aperte testatum cupio -, sed tanquam partem necessariam defensionis quam a me res ipsa extorquet. Quos intra fines tam anxie me continui, ut multa nec levis momenti neque lucem exiguam huic causae allatura in tempus praesens omiserim, quod ea proferri non possent nisi quidam qui caeteris multum exstant designatius tangerentur.