eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    219

    827A. 1623 april 18-21. Dagboekaantekeningen van W. de Groot.1

    Den 18en April 1623, geëxamineert bij Loenius ende Dedel2 ende den greffyer de Wit,3 ten huyse van Loenius.

     

    Gevraecht van wyen ick verstaen hadde dat Reeckenaer4 dycmael gevraecht was of broeder de Duytsche Apologie van den advocaet zal[iger]5 hadde gemaeckt, seyde nyet te weten of ick het van hemselver gehoort hadde ofte van yemant anders; altijt was het mij geseyt ten huyse van mijn vader ofte Salengre,6 daer ick was geweest om saecken sijn Gen[ade] van Hohenloë7 betreffende, waervan Salengre thresorier es.

    Gevraecht van wyen ick verstaen hadde dat Slatius8 veel schreef om te bewijsen dat de regieringe van het land nyet en kan bestaen, seyde hetselve uyt een straetgeruchte op het Hoff ofte elders verstaen te hebben.

    Gevraecht zijnde van wyen mij de lijsten van de af- ende aengesette magistraten waren gesuppediteert,9 seyde in absentie van mijn vader een packet tot onsen huyse gebrocht te zijn met opschrift aen mijn vader, 'twelck ick uyt vaders generale last hebbe geopent ende daerin nyet geschreven gevonden dan alleen een packet met opschrift aen mijn broeder, 'twelck ick sulcx als het was toegesloten hem overgesonden hebbe sonder te weeten wat datter in was.

    Gevraecht of ick nyet meer sulcke lijsten hadde gesyen seyde wel t'anderen tijde in druck ofte geschrifte sulck(e) gesyen te hebben, maer noeyt eenige aen mijn broeder gesonden te hebben ofte te weten van andere gesonden te zijn, nochte oock seeckerlijck te weten waertoe deselve souden mogen dyenstich zijn aen mijnen broeder. Dit geteyckent. Alsdoen ben ick gedimitteert, lastende de heeren dat ick na huys gaen soude ende daer blijven tot nader ordre.

    Ongevaerlijck een uyrken daernae ben ick ontboden door een knecht ten huyse van den president,10 daer de andere heeren van den Rade vergadert waren. Alsdoen hebben mij Loenius ende Dedel geseyt dat de heeren geen contentement daerin namen dat ick vaders bryeven openden. Seyde alsoo ick meede was in dyenst van den grave van Hohenloë, dat ick daerom sulcx door sijn last gedaen hadde.

    Seyde vorders de heeren dat ick scheen te doorvorschen alle dingen die mochten dyenen tegen den staet van 't land; dat ick daerom soo nyet geaffectioneert en was als het wel behoorde. Seyde noeyt yet gedaen te hebben ofte te willen doen tegens den staet van 't

    220

    land. Sij antwoorden dat sij oock sulcx van mij vertrouden ende mij daerover lyeten gaen. Vraegden vorders wat van den heer van Maurier ende van der Dussen was,11 dye ick schreef mijn broeder te doen groeten. Seyde dat ick den heer van Maurier op dien dage doen ick den bryef schreef gesproocken hadde, dye mijn broeder deede groeten, ende dat neef Eewout van der Dussen, dye in de Staten-Generael was geweest, insgelijcx hadde doen doen. Bedanckte de heeren van hare moeyte.

    In dorso staat in een onbekende hand: Examen 18 April 1623 W. de G.12

    Tegen 9 uyren.

    Andermael den voornoemden de Groot geëxamineert op den 21 Aprilis 1623 of hij den bryef daerin de lijsten geslooten waren naedat hij die ontfangen hadde ofte eer hij die aen sijnen broeder overgesonden heeft nyet en heeft opgebroocken. Seyt dat hij de(n)selven besloten ontfangen ende sulcx weer voortgesonden heeft sonder denselven opgebroocken te hebben ofte te weeten dat yemant dye heeft opgebroocken, 'twelck hij presenteert bij eede te affirmeren. Dit wederom geteyckent.

    Hyerna is mij belast over elf uyren tot den president te comen. Aldaer een tijdlang geweest zijnde is mij bij den greffier de Wit alleen aengeseyt dat de heeren mijn examen gesyen hebbende de saecken vooralsnu sullen laten berusten; hij seyde de heeren hadden al van te voren contentement genomen; dat also der yet geseyt wierd was daer ordre gecomen om mij noch nader te hooren.

    In dorso staat in een onbekende hand: N 3 N.B. Examen 21 April 1623 W. d. Gr.

    Notes



    1 - Hs. Utrecht, RA, inv. van het familie-arch. Van Boetzelaer (1316-1952), no. 1075, eigenh. oorspr. Willem de Groot werd ondervraagd over de inhoud van met Grotius gevoerde correspondentie, die te Lillo in beslag was genomen; zie nos. 830 en 833 (dl. II); vgl. no. 775A.
    2 - Jan Loenius en Johan Dedel, raadsheren in het Hof van Holland.
    3 - Mr. Franchois de Wit(te), substituut-griffier van het Hof van 1622 tot 1638 (Jan Rosa, Memorialen van het Hof (Den Raad) van Holland ..., ed. A.S. de Blécourt en E.M. Meijers, I-III, Haarlem 1929, p. LX).
    4 - Niet geïdentificeerd. Wellicht gaat het om de oud-drukker en dichter Cornelis de Rekenare (1562-1629) (NNBW VI, kol. 1170-1171).
    5 - Johan van Oldenbarnevelt publiceerde in april 1618 zijn Remonstrantie aen de Hooge ende Moghende Heeren Staten ... van Hollandt ... (Knuttel, Cat. van pamfl. nos. 2624 e.v.).
    6 - Evenals Jan de Groot was Jean de Sallengre († 27 maart 1646, in de leeftijd van ruim 73 jaar) raad van de graven van Hohenlohe.
    7 - Philipp Ernst, graaf van Hohenlohe, heer tot Langenberg en van Nieuwpoort.
    8 - Henricus Slatius, predikant te Herveld en Bleiswijk, was in 1618 als remonstrant afgezet. Op 5 mei 1623 werd hij vanwege zijn deelname aan een samenzwering tegen Maurits onthoofd.
    9 - Hs. Den Haag, KB, 129 B 12:5, f. 91r-92v en f. 93r-95v, bevat twee magistraatslijsten die ooit in het bezit van Hugo Grotius zijn geweest. De eerste lijst biedt een overzicht per stad van in 1618 en 1619 afgezette magistraten, de tweede geeft een opsomming van in Delft afgezette en nieuw benoemde magistraten.
    10 - Nicolaes Cromhout, sinds 1 januari 1620 president van het Hof van Holland.
    11 - Benjamin Aubéry du Maurier en Eewout Jacobsz. van der Dussen (1574-1653).
    12 - De dorsale aantekeningen zijn vermoedelijk van de hand van Mr. Frans van Overschie (1680-1760). Vgl. E.P. Polak-de Booy, ‘Dorsale notities op brieven aan Hugo de Groot’, in: Nederlands Archievenblad 66 (1962), p. 127-129.