eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    209

    775A. 1622 augustus 2. Dagboekaantekeningen van W. de Groot.1

    Verhael van 'tgunt mij, Willem de Groot, advocaet voor den Hove van Hollant, in mijne examinatie ende gevanckenisse is bejegent van den 27en July 1622 af tot den 30en derselver maend incluys.

     

    Alsoo ick, hebbende geweest in Colijnsplate om de affairen van sijn Genade van Hohenloë2 ende vandaer zijnde na Goedereede ende Sommelsdijck vertrocken om mijne particuliere saecken, aldaer bryeven van mijn vader hadde ontfangen inhoudende dat de heeren van het Hoff van Hollant, hebbende geëxamineert de heeren Groenevelt ende Stoutenburch3 op de bryeven dye broeder de Groot aen hare Ed. door monsieur Hooft4 hadde geschreven, mij oock begeerden te hooren op eenen bryef aen mij ten selven tijde gesonden; ende dat daertoe geprefigeert was den 27en July zijnde een Woensdach, soo hebbe ick om de bevelen van den Hove nae te comen ende mij van alle wederhooricheyt ofte suspicie de fuga aut latitando te purgeren mij na Den Hage vervoucht ten bestemden dage. Aldaer gecomen zijnde hebbe ick mij te negen uyren op de rolle laten vinden ende den deurwaerder aengeseyt hebbende dat ick daer was, ben tot elf uyren aldaer op de rolle onder de andere advocaten blijven staen, alsdoen binnengeroepen zijnde hebbe aldaer gevonden de heeren Rosa ende Persijn5 als commissarissen geassisteert met den advocaet-fiscael6 ende procureur-generael7 ende den secretaris Purtwijck.8 De heer Rosa - dye meest den tijd het woord voerde - mij hebbende beneden aen de tafel in de kleyne raetcamer doen sitten, heeft mij aengeseyt dat de heeren van den Rade kennelijck was hoe dat ick de Apologie van mijn broeder dede drucken ende mij met de correctiën vandyen bemoeyde, welckent'halven de voorszegde heeren mij hadden ontboden om de waerheyt daervan te weeten.

    Hebbe geantwoord nyet te weten dat het voorszegde boeck soude gedruckt werden, veel minder in wat plaetse, bekende echter de voorszegde Duytsche Apologie onder mij gehad ende op het eynde van Junius gelevert te hebben aen eenen B. van Bas mij onbekent ende dat onder sijne recepisse.9 De recepisse hyer gementioneert luyt aldus: Bekenne ick, onderges[chreven], ontfangen te hebben uyt handen van Mr. Willem de Groot advocaet de Duytsche Apologie van sijn edele broeder, oirkonde dese mijne recepisse, dye hem bij sijnen edele broeder sal dyenen voor decharge, desen 27en Juny 1622. Ende was onderteyckent B. van Bas. Welcken persoon mij aenseyde ende mondeling teycken dede dat hij deselve hebben moste.

    Vorders gevraecht zijnde of ick nyet en wiste wat denselven Bas daermede wilde uytrechten, hebbe geseyt daervan geen kennisse te hebben, maer hadde wel uyt hem verstaen dat hij nae Vrancrijck wilde.

    210

    Geïnsisteert zijnde dat ick immers kennisse van den druck moste hebben also broeder eenige correctiën nu tot tweemalen mij hadde bevolen te doen, hebbe geseyt als voren ende nopende de correctiën dat ick dye nyet gedaen noch willen doen en hebbe, maer deselve met de Apologie overgegeven. Vorders geseyt zijnde dat de correctiën tot geen anderen eynde dan om te drucken aen mij gesonden wyerden, te meer also broeder mij schreeff: Velim Belgicam editionem maturari,10 seyde te meenen dat de voorszegde correctiën waren gesonden opdat de Duytsche Apologie dye in onsen handen was met de Latijnsche dye broeder doet drucken soude in alles accorderen, nyet anders wetende ofte broeder dede mij de Duytsche Apologie bewaren ad perpetuam rei memoriam, ende dat de woorden van broeder maer simpelijck een wensch inhyelden sonder dat mij aengaet wat broeder wenscht ofte begeert. Dit alles is bij mij dusverre onderteyckent.

    Hyernae ben ick noch ondervraecht of van Bas nyet en was Basson.11 Hebbe geseyt: neen, also ick dyen wel kende. Gevraecht wat het boeck Stochii was dat ick aen broeder gesonden hadde, zeyde noyt sulck een gesonden te hebben, maer dat het een boeck Stobaei12 was, gelijck ick de heeren wel soude konnen aenwijsen soo het haer gelyefden mij den voorszegde bryef te behandigen.

    Gevraecht wat Cancellariam ick aen broeder hadde overgesonden ende wyen ick hilde voor den autheur van dyen,13 seyde dat het was Hispanica ende dat ick voor autheur daervan hyelde een dye bij den coninck was. Gevraecht zijnde of het was den heer van Dona, seyde neen, maer Camerarius.14 Hyervan is nyet geschreven. Daerna de heeren Rosa ende Persijn in het collegie gegaen zijnde hebben mij t'haerder wedercomste aengeseyt dat ick na de noen ten drye uyren weder soude comen ende de voorszegde recepisse medebrengen. Dus ben ick over twaleven vandaer gegaen; op het Binnenhoff comende is mij aldaer gerencontreert Luc, den dyenaer van den heer van Stoutenburg, met denwelcken ick al koutende ben gegaen tot op het bruggeken bij de Raemstraet daer hij mij quitteerde. Dit hadde den heer president15 ende Rosa gesyen, hadden daerover den deurwaerder Croock16 belast mij nae te volgen, ende heeft mij soo ick na verstaen hebbe veel geschaed.

    Na de noen wedercomende hebbe de recepisse overgelevert dye de heeren in den Raed brachten. Ondertusschen wyerd Purtwijck gehaelt, also hij nyet en meende wederom te moeten comen, hetselve onnodich achtende, daerna ben ick weder geëxamineert.

    Gevraecht zijnde of ick de hant van den voorszegde Bas nyet meer gesyen hadde, seyde noch eenen bryef van hem gehadt te hebben in dewelcke hij schreef bij mij te sullen comen ende is te Delf aen ons huysgesin bestelt.

    211

    Gevraecht of ick nyet en wiste wat daerin stonde seyde dat het bryefken kort was, doch den inhoud nyet seeckerlijck te konnen seggen.

    Gevraecht zijnde waerom ick geen recepisse van de correctiën aen Bas overgelevert genomen en hadde seyde hetselve nyet nodich geacht te hebben also het een gevolg van het principael was.

    Belast zijnde rond te gaen ende de waerheyt te verklaren hebbe geseyt hetselve te doen ende gedaen te hebben. Dit hebbe ick wederom geteyckent ende is daervan bij de commissarissen rapport aen het collegie gedaen. 'twelck lange duyrde, wel ontrent een uyre.

    Daerna ben ick weder ondervraecht waerom ick aen een onbekent persoon de Apologie hadde gegeven. Seyde last van broeder gehad te hebben om deselve aen een persoon dye se mij afhalen soude te geven, sonder dat denselven persoon daerin breeder gedecofreert wyerde.

    Gevraecht zijnde waer dyen bryef was, seyde hem nyet bewaert te hebben. Gevraecht zijnde wat Bas voor een persoon was, seyde tusschen de 30 ende 40 jaren oud, middelmatich van stature, gekleet in het bruyn. Seyde te meenen dat broeder de saeck in dyer vougen secretelijck voor mij hadde willen beleyden. Dit weder geteyckent.

    De heeren toonden hyer geen contentement in te hebben; seyden rapport te sullen doen. Ick versochte den bryef dye broeder aen mij geschreven hadde. Sij antwoorden denselven haer bij de heeren Staten gegeven te zijn ende daerom nyet te mogen overgeven. Versochte derhalven copye van dyen, alsmede copye van mijn examen.

    De heeren binnengegaen zijnde hebben daerna den fiscael ontboden ende hem mij aen doen seggen dat ick mij nader moste bedencken op hetgunt mij was voorgehouden ofte dat ick andersints aldaer tot den avond moste blijven ende vandaer na de Voorpoort gaen. Seyde nyet nader te konnen seggen. Korts daerna eyschten mij den fiscael mijn sleutels af soo ick eenige van mijne camer ofte andersints hadde. Seyde dat alles open was.

    Doch naderhant verstaende dat de heeren na ons huys waren ende vreesende datter eenige moeyte mochte vallen om een coffer op mijn camer staende daervan ick de sleutel hadde, hebbe deselve de heeren nagesonden door den deurwaerder. Ondertusschen waren de heeren op mijn camer geweest ende vragende na het koffer hadde nicht Graswinckels17 geseyt hetselve haer toe te comen, sulcx dat sij eenige pampyeren op de tafel leggende gesyen hebbende wechgingen. Daerna de sleutel becomen hebbende quamen wederom. Nicht seyde het koffer nae Delff gesonden te hebben. Boven comende vonden hetselve nyet also het achter in de schuyr stond. Rosa maeckte veel woorden. Nicht zeyde nyet geweten te hebben dat hij van de Hoge Overicheyts wegen quam, dede eyntelijck het koffer opslaen sonder dat daer yet in wyerd gevonden als kleeren ende eenige Notata fratris ad evangelistas.18 Middelertijd bleef ick boven, klagende tegen de procureur dat ick gevangen moste zijn; bad hem hij wilde mij tot sijnens nemen ofte tot den deurwaerder of in een herberg gijsselen. Hij seyde het en was geen manyer, sulcx was in lange jaren maer eens aen een vrouwpersoon geschyet; seyde hij hadde last mij op de Voorpoort te brengen. Soo ben ick ten seven uyren met hem ende den deurwaerder de Cingel achter om na de Voorpoort in aller stillicheyt gegaen, hebbende noch eens gins ende weder over het Buytenhof gewandelt. Daer comende ben ick gebracht in een camerken nevens de examineer-camer, het uytsicht op den Hof hebbende.

    Den 28en 's ochtens is de procureur-generael bij mij gekomen, seggende rapport aen de Staten gedaen te hebben, doch hebbe naderhant seeckerlijck verstaen dat in de Staten

    212

    nyet een woord van mij is gesproocken; mogelijck is in de Gecommitteerde Raden yet geseyt. Ende mij vragende of ick mij nader bedacht hadde, seyde soo de heeren mij mijne examinatie noch eens voorlasen te sullen seggen al wat ick konde nader bedencken ofte presumeren. De voorszegde heeren comende hebbe geseyt dat ick, nopende den persoon van dengeenen aen dewelcke ick de Apologie hadde gegeven mij bedacht hebbende, meende dat hetselve een remonstrans predikant was, also ick wel wiste dat onder de remonstranten eenen Benjamin van Bas was. Dachte oock he(t)selve aensicht noch eens te Antwerpen onder andere predikanten gesyen te hebben, doch wiste hetselve nyet seeckerlijck, konde oock geen ander bescheyt daervan seggen.

    Seyde aengaende het eerste bryefken van Bas m(ij) bedacht te hebben ende te bevinden dat daerin stond dat hij bij mij op den 27en soude comen om mij de Apologie van broeder door sijn last af te halen.

    Gevraecht zijnde waer hetselve was seyde dit nyet wel te weeten, doch te meenen dat ick het noch wel soude konnen vinden.

    Gevraecht zijnde of de correctiën tevoren gesonden aen mij hyelden, seyde dat deselve aen mij waren gesonden, maer impersonaliter met het woord corrigantur, doch dat ick geenige correctie hadde gedaen.

    Gevraecht zijnde of Bas het billiet van recepisse in mijne presentie hadde geschreven, seyde jae.

    Gevraecht zijnde of het deselve hant was met het bryefken dat ick tevoren hadde ontfangen, seyde mede jae. Dit wederom onderteyckent.

    Op mijn vertreck seyde de heer Rosa: ick hadde broeders Apologie aen de heeren moeten brengen, seyde sij was erger als een pasquil. Korts daernae wyerd ick weder geroupen. De heeren vraegden mij of ick wel hetgunt ick daer geseyt hadde met eede wilde verklaren. Ick seyde daerop, ick moste de articulen syen, soude mij alsdan bedencken. Voegde daerbij dat de heer Rosa qualijck was onderrecht, seggende dat broeders Apologie was erger als een pasquil, also sijnen naem daervoor staet ende dat nyemant daerin nominatim gementioneert werd. Hebbe daernae verstaen dat dit de heeren wel bevyel.

    Den 29en des ochtens vreesende dat de heeren mochten scheyden sonder op mijne saecke te disponeren, also het den laetsten dach voor de vacantie was, hebbe ick een request aen den raed doen presenteren van den teneur als volgt:19

    Geeft met behoorlijcke reverentie te kennen Willem de Groot, advocaet voor desen Hove, zijnde jegenwoordich ‹gelogeert› gedetineert op de Voorpoorte van denselven Hove, hoe dat hij suppliant verstaen hebbende dat uwe Edele Mogenden hem begeerden te examineren op eenen bryef bij sijnen broeder aen hem geschreven, hij suppliant hem gewillichlijck heeft laten vinden ter bestemder tijd voor de raetcamer, alwaer hij bij de commissarissen daertoe gestelt geëxamineert zijnde is gedimitteert met last van des nanoens weder te keeren ende de recepisse dye hij daervan hadde mede te brengen, 'twelck hij suppliant heeft nagecomen, waernae noch tweemael geëxamineert zijnde is hem suppliant belast op de Voorpoorte te gaen, alwaer hij noch op gisteren nader is ondervraecht, sulcx dat hij nu ten vollen is geëxamineert ende also hij suppliant verklaert in goeder gewisse nyet nader te weten te exprimeren de qualiteyten van de persoon aen dewelcke hij de Apologie heeft gegeven, nochte oock weet waer hij is ofte waer de voorszegde Apologie soude mogen gedruckt worden, dat mede hij suppliant hem nu tot de practijcke heeft begeven - waertoe hij meenichmael bij eenige van de heeren Raden is vermaent -, sulcx dat hem dese detentie tot totale ruïne soude strecken, da(t) hij mede onder de suppoosten staet ter goeder naem ende faem - (so)nder roem gesproocken -, dye hyerdoor ten hoochsten soude geledeert worden, dat hij suppliant noch in levende lijve heeft sijnen ouden vader ende moeder, dewelcke door langdurige swaricheden uytgemergelt zijnde alleen op hem rusten, dat hij hem vorders in handel ende wandel soo heeft gedragen dat hij nyet en kan beschuldigt werden van yet tegen den dyenst van 't land gedaen te hebben

    213

    met woorden ofte wercken, soo versoeckt hij suppliant onder reverentie als voren, dewijl de heeren van den Rade nu in langen tijde nyet en sullen compareren in soo competenten getale als sij nu doen, dat het hare Edele Mogenden goede gelyefte zij hem suppliant tot vordering van sijne studiën, preservatie van sijn eer ende vertroostinge van sijne ouders te ontslaen van dese gevanckenisse met belofte van hem t'allen tijden voor desen Rade te sisteren, ten minsten dat hij suppliant vandage weten mach waernaer hij hem door ordre van uwe Edele Mogenden sal hebben te reguleren. Dit doende, etc.

    Hyerop is gevolgt dat de heeren commissarissen des naenoens weder bij mij sijn gecomen geacompagneert als voren ende hebben mij gevraecht of ick de last dye Bas seyde van broeder te hebben nyet gelesen en hadde. Seyde deselve nyet gesyen nochte hem afgeeyscht te hebben.

    Gevraecht zijnde waer ick Bas meer gesyen hadde, seyde te meenen hem tot Grevinchovium20 gesyen te hebben, alwaer dagelijcx veel predikanten quamen.

    Gevraecht zijnde aen wyen ick de Apologie van broeder getoont hadde, seyde aen nyemant. De heeren seyden echter datter luyden waren dye se gesyen hadden. Ick antwoorde als voren dat ick se nyemant getoont hadde.

    Gevraecht zijnde van wat dach het bryefken van Bas was in hetwelcke hij seyde bij mij te sullen comen, seyde van den 24en ofte 25en Juny.

    Gevraecht zijnde hoe het konde zijn dat broeder aen Bas last gegeven hebbende dye hij voor den 25en hadde ontfangen, noch echter aen mij op den 20en eenige correctiën te doen sonde, seyde hetselve apparentelijck geschyet te zijn omdat broeder dachte dat Bas sijne last noch nyet geëffectueert en soude hebben, ende dat Hooft mij best konde vinden.21 Dit is wederom onderteyckent. Daerna ben ick noch gevraecht of Bas Dwinglo22 nyet en was. Seyde neen. De heer Rosa seyde dat onder de gebannen predikanten geen Bas en was, ick seyde ter contrarie ende Purtwijck seyde meede eenen Bas te hebben hooren noemen.

    Gevraecht of ick het bryefken van Bas vindende hetselve wel over soude willen geven, seyde daerin geen swaricheyt te maecken.

    Den 30en tegen de middach is de heer Persijn alleen - also Rosa vertrocken was - met Purtwijck bij mij gecomen ende heeft mij aengeseyt hoewel het Hoff geen volkomen contentement in mijne antwoorden en nam, dat de heeren evenwel ten regarde van mijne qualiteyt ende gelegentheyt mij ontsloegen van de gevangenisse mids dat ick beloven soude aen sijn hant te comen als mij het Hof om deselve saecke soude ontbyeden, ende dat ick de kosten soude betalen. Ick hebbe hem hetselve aen de hant belooft. Hij gaf mij twee bryeven dye ick tenselven dage aen mijne ouders ende vryenden hadde geschreven wederom. Ick vraegde nae broeders bryef; seyde deselve nyet te konnen geven.

    Sijn Ed. vermaende mij vorders dat ick mij met broeders saecken nyet soude bemoeyen, quia res iudicata pro veritate habetur,23 ende ging wech. Ick ging daerna mede uyt met de secretaris Purtwijck, hebbende van te voren aen den cippyer een pistool voor mijne kosten gegeven. Hebbe naderhant verstaen dat sijn Excellentie hadde goetgevonden

    214

    dat men de saeck van de bryeven aen mij ende aen de heeren van Oldenbarnevelt geschreven nye(t) te seer roeren en soude om geen oude koeyen uyt de sloot te halen.

    Hebbe insgelijcx verstaen dat den heer Duyck,24 hoorende het rapport van mijn examinatie, seyde dat men mij wel mochte ontslaen mids mij alvooren afvragende of ick de Apologie aen nyemant en hadde getoont.

    Dit is hetgunt mij in de voorszegde vyer dagen bejegent is. God behoede mij ende anderen voor dyergelijcke. In kennisse des waerheyts hebbe ick dit met mijne eygen hant geschreven ende onderteyckent,

    Willem de Groot 1622.

    Actum tot Delff, desen 2en Augusti 1622.

    Onderaan het Verhael staat in een onbekende hand: Narrée of verhaal, 2 Aug. 1622.25

    Notes



    1 - Hs. Utrecht, RA, inv. van het familie-arch. Van Boetzelaer (1316-1952), no. 1074, eigenh. oorspr.
    2 - Philipp Ernst, graaf van Hohenlohe, heer tot Langenberg en van Nieuwpoort.
    3 - Reinier van Oldenbarnevelt, heer van Groenevelt, en Willem van Oldenbarnevelt, heer van Stoutenburg.
    4 - Door Hendrik Hooft vervoerde correspondentie van Hugo Grotius was te Lillo in beslag genomen (no. 772 (dl. II)); zij bracht de autoriteiten op het spoor van Grotius' Verantwoordingh (BG no. 872), die clandestien in Holland werd gedrukt.
    5 - Hendrik Rosa en Reinier van Persijn, raadsheren in het Hof van Holland.
    6 - Nicolaes van Kinschot, van 1614-1638 advocaat-fiscaal.
    7 - Procureur-generaal van het Hof van Holland was Gilles de Flory.
    8 - Johan Purt(w)ijck, secretaris ordinaris van hetzelfde Hof.
    9 - De tekst van de ‘recepisse’ in de marge bijgeschreven. Het origineel, uitgegeven door H.C. Rogge, ‘De ‘Verantwoordingh’ van Hugo de Groot’, in: Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, derde reeks, deel VII ('s-Gravenhage 1893), p. 132, bevond zich voorheen in Den Haag, ARA, arch. Hof van Holland, no. 5227, dossier no. 1. Bij een controle, dd. 4 februari 2000, bleek dit dossier te ontbreken.
    10 - Deze zinsnede in no. 767 (dl. II), Grotius aan Willem de Groot, dd. 20 juni [1620]. Het origineel van deze brief bevond zich eveneens in ARA, arch. Hof van Holland, no. 5227, dossier no. 1. Vgl. supra, n. 9. De veronderstelling dat Willem ‘tot tweemalen’ correcties voor Grotius' Verantwoordingh had ontvangen, baseerden de ondervragers vermoedelijk op de woorden ‘Ut correctio sit melior ...’, in de ‘Naerder bedenckinge op eenige plaetsen’ die Grotius bij no. 767 (dl. II) had gevoegd.
    11 - De Leidse drukker Govert Basson (ca. 1581-1643) (T.S.J.G. Bögels, Govert Basson, Nieuwkoop 1992).
    12 - Vgl. no. 737 (dl. II), E.M. Meijers, ‘Boeken uit de bibliotheek van De Groot ...’, p. 257 no. 16, en Dicta poetarum quae apud Io. Stobaeum exstant. Emendata et Latino carmine reddita, Parijs 1623 (BG no. 458). Ook de onderzoekscommissie van het Hof van Holland had klaarblijkelijk moeite Grotius' krabbelschrift te ontcijferen.
    13 - Willem werd ook ondervraagd over een andere mededeling in no. 767 (dl. II): ‘De cancellariae auctoribus quod scribis credo’.
    14 - Doelden de ondervragers op de Paltsische diplomaat Christoph, Graf von und zu Dohna (1583-1637)? Vgl. NDB IV, p. 47-48. Ludwig Camerarius (1573-1651), eveneens in dienst van Frederik V van de Palts, publiceerde Cancellaria Hispanica ... Adiecta sunt acta publica, hoc est: scripta et epistolae authenticae, e quibus partim infelicis belli in Germania, partim proscriptionis in electorem Palatinum scopus praecipuus apparet ..., Freistadii 1622 (NDB III, p. 105-107).
    15 - Nicolaes Cromhout, sinds 1 januari 1620 president van het Hof van Holland.
    16 - Anthoenis Croeck, eerste deurwaarder van het Hof van Holland.
    17 - Vermoedelijk Alida Graswinckel, Willems aanstaande bruid, of anders haar stiefmoeder Maria Graswinckel-Berckel († 1630). Ook de moeder van Dirck Graswinckel, Tyette Graswinckel-Basius, kan hier bedoeld zijn. Zie D.P.M. Graswinckel, Graswinckel. Geschiedenis van een Delfts brouwers- en regenten-geslacht, p. 67-71, 90-117, 373-274 en Tafel VII.
    18 - Toen Grotius uit Loevestein ontsnapte, had hij in een voorlopige versie aantekeningen op de drie eerste evangeliën gereed (H.J. de Jonge, ‘Hugo Grotius: exégète du Nouveau Testament’, in: The world of Hugo Grotius (1583-1645), Amsterdam en Maarssen 1984, p. 98-99).
    19 - Het origineel, uitgegeven door Rogge in het supra, n. 9 aangehaalde artikel, p. 133-134, bevond zich in ARA, arch. Hof van Holland, no. 5227, dossier no. 1, maar blijkt nu spoorloos verdwenen te zijn. Vgl. supra, n. 9 en 10.
    20 - Nicolaes Grevinchoven (ca. 1578-1632), predikant te Rotterdam, was in 1619 als remonstrant afgezet en uitgeweken naar Antwerpen, waar hij Hugo Grotius na diens ontsnapping uit Loevestein onderdak bood. Willem de Groot was direct na Hugo's aankomst in Antwerpen daarheen gereisd en zal zo ook Grevinchoven hebben ontmoet (no. 630 (dl. II), n. 3; BWPGN III, p. 338-342; F.A. van Lieburg, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816 I, p. 78).
    21 - Anders dan de obscure ‘Benjamin van Bas’ was de Haagse advocaat Willem de Groot voor Hendrik Hooft gemakkelijk te traceren.
    22 - Bernard Dwinglo (1582-1652), afkomstig uit Delft, van 1615 tot 1619 predikant te Leiden, vervolgens afgezet en als remonstrants predikant werkzaam te Leiden en Haarlem (F.A. van Lieburg, Repertorium I, p. 55).
    23 - Digesta 1, 5, 25.
    24 - Mr. Anthonie Duyck, sinds 22 januari 1621 raadpensionaris van de Staten van Holland.
    25 - Wellicht is deze aantekening van de hand van Mr. Frans van Overschie (1680-1760). Vgl. E.P. Polak-de Booy, ‘Dorsale notities op brieven aan Hugo de Groot’, in: Nederlands Archievenblad 66 (1962), p. 127-129.