eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    233

    936. 1624 december 31. Van J. van Reigersberch.1

    Mon frere,

    Dat mijn schrijven traeger overcoemt wete ic niet waer hapert, soo het niet is dat altemet de brieven door het quaet weder op den rechten tijt tot Antwerpen niet arriveren. Mij is lieff uwer E. aller dispositie wt het schrijven van den 20en te verstaen.2 Van onse heb ic naergelaeten nu eenige weecken te adviseren, omdat ic wist dat ons broeder Mr. Nicolaes aen uw E. heeft geschreven, alsoock dat tsedert mijn laeste schrijven hyer geene merckelijcke veranderinge voorgevallen is.

    Spinola3 continueert sijne belegeringe ende wij doen preparatiën tot het ontset. De riviere van Breda is ontrent het hooft van Sevenbergen met twee dijcken gestopt, soo dat daer sassen in sijn ende daer schepen door connen, d'welck geschiet om de wateren staende houdende deselve te doen rijsen, alsoo van dese dijcken door de laeghe landen oock dijcken geleyt sijn. Het water door de opperwateren gewassen sijnde meynen de onse met schepen geladen met volck - die tot vyerduysent bootsvolck ten desen fine ende duysent wtgelesen soldaten in de Plaet onder het bevel van Grenu4 gereetliggen - ende vivres tot aen de wercken van de viant te vaeren ende deselve met gewelt op te slaen. Godt geve hetselve wel wil gelucken. Sijne Excellentie is noch in Den Haege, graeff Ernst5 heeft het commandement van de trouppes daer sijne Excellentie gelegen heeft.

    Mij verwondert wt uw E. schrijven te verstaen dat de gelichte tweeduysent paerden naer de Nederlanden schepe souden gesonden werden; het strijt tegen 'tgene wij hyer sien ende hooren. In de Maese hebben vyerduysent man gereetgeleghen van het volck dat van boven gecommen is, die op den wint gewacht hebben om hun bij Mansvelt6 te vinden; soo doen oock in Tessel. Wij hebben oock seeckere tijdingen, die wij moeten geloven, dat binnen Calais sterck garnisoen binnengecommen is ende dat daer verbodt gedaen is eenighe vivres ofte ammonitiën naer des ertshertogens lant te vervoeren, soodat men hyer vastelijck meynt dat de descente op den gront van Vranckrijck geschieden sal. Wat mede den eedt belanckt in Ingelant gedaen, dat Mansvelt des conynckx van Spaengiens landen niet soude attaqueren, heeft geene apparantie.7 Al conde hij vliegen, soo soude hij, willende naer den Pals, op 's conynckx van Spaengiens landen moeten rusten. Maer wij hebben wel verstaen dat daer belofte gedaen is de catolique geestelijckheyt niet quaelijck te tracteren. Den trommel slaet hyer voor die als pionniers ende bootsvolck onder Mansvelt souden willen dienen.

    'tGene ic aen de ander sijde van het stoppen van de riviere van Breda geschreven heb is waer ten regarde dat deselve riviere simpelijck met een dijck gestopt is, maer daer sijn geen sassen in. Dit was wel het eerste dessein, maer is naderhant onnoodich geacht. Eer de riviere toegegaen is, soo heeft men eenige seujen,8 d'welck groote platbome schepen sijn, aen de ander sijde, dat is de sijde van Breda, doen vaeren, om met deselve, de wateren gewassen sijnde, deselve stadt van alle noodighe dinghen te voorsien, in dewelcke het volck dat in de Plaete leyt over sal gaen. Die van Breda hadden voordesen de waeteren in

    234

    hunne stadt geschut ende doen rijsen, die sij nu geopent hebben ende naer de andere doen sincken. Indien daer water genoech wil commen, soo wert van het succes niet getwijffelt. Sed saepius plus sperant, etc.

    Wt Den Haege schrijft men mij dat Bouchorst, bailliu van Rijnlant,9 andere drye jaeren in de Staeten-Generael gecontinueert is, Aerssens gestelt in den Raet van Staete,10 Duvenvoorde11 in de Gecommitteerde Raeden, Asperen in de Admiraliteyt van Rotterdam.12 Muys13 is voor den tijt wt de Gecommitteerde Raeden gescheyden ende is in de bedieninge van het burgemeesterschap van Dordrecht. Cnuyt is in de plaetse van Panhuysen tresorier van sijne Excellentie.14 Wt Ingelant hebben wij Carons overlijden,15 dat veelen hyer in ongerustheyt sal stellen. Men destineert eenige bij ons dat Vosbergen, Stavenisse ende Boreel 'tselve wel souden derven aennemen ende dat op de provintie van Seelant esgard hoort werden genomen, maer niemant heeft hem noch geopenbaert, immers dat tot onse kennisse gecommen is.16 De wint die de voyage van West-Indiën nu lange tijt heeft wederhouden waeyt eyndelinge oost ende meynt morgen de Westindische vlote te vertrecken ende Vrijdaege de Oostindische schepen; de een ende andere sullen over de sesduysent mannen mede vaeren. Tenijs17 ende Stavenisse sijn naer gewoonte in Hollant om te delibereren op de veylinge van de see; de resolutiën die daer gevallen sijn heeft men noch niet gehoort, wtgenomen dat vertoont ende dienstich geoordeelt is eenige groote vlote te equiperen; dat sijn Excellentie dat goetvindt, doch hoe ofte waer is noch onbekent. Het quaetste dat ic weet is dat de Admiraliteyten soo ten achteren sijn, dat sij hunne ordinaris lasten niet connen draegen ende sommige schepen dertich maenden onbetaelt sijn.

    Vandaeghe is hyer een van s[ijne] G[enade] graeff Ernst gecommen, met last om vanhyer 25 groote pleyten te lichten om naer het leger te doen commen, die mij 'tgene hyerboven van de riviere van Breda geschreven heb selffs mondelinge verhaelt heeft. Wt wat eynde de schepen ontboden wierden wist hij niet. Voor twee daegen is hyer binnen Vlissingen een Turcksen roover ingecommen, die eenige renegaden op sijn schip heeft; hij had een Oosterlinger ontrent de cust van Vranckrijck genomen, doch is deselve hem bij een schip van Duynkercken ontjaegt. Ic vreese dat dese coemste van dit schip weder nieuwe alarms aen onse naerbuyren sal geven. De conynck van Groot-Bretaniën blijft evenseer gestoort over de executie van de Ingelsche in Amboina, wil dadelijcke satisfactie, sonder den onsen over hun doen te hooren, dat is te seggen, gelt;18 wil van gelijcken dat 'tgene hij gedetermineert heeft aengaende eenige onse Groenvaerders, die de Ingelsche seggen dat

    235

    de onse voor ses jaeren beschaedicht hebben, sal achtervolgt werden, niet willende dat de onse voor het toecommende de Groenvaert sullen continueren voor aleer sij desenthalven ende de gansche Groenvaert met hem sullen hebben gehandelt; waer gaerne met de onse in communicatie waer wij gewent sijn van onse vuren te laeten. Die van Sint Malo volgende dit exempel, niet jegenstaende het accordt met de onse gemaeckt, eyssen vergoedinge van hetgene met het schip voor Bantam verbrant is.19 Het schijnt de Compaignie is het wrijffhoudt van alle de werelt ende can uw E. hyerwt affnemen wat de participanten hebben te verwachten.

    Hyer heeft uwe E. eenen brieff vol woorden, maer alleenlijck woorden, omdat den tijt ons niet anders verleent. De vrienden sijn alle wel te pas ende doen hun gebiedenis, insonderheyt mijne huysvrau,20 die de uwe bidt haere gegeven commissies in het werck te stellen ende haer behancksel ende lit des champs met den eersten gereet te willen doen maecken ende op Antwerpen te willen seynden. Brasser21 is in Den Haege gearriveert, maer op eenen seer onbequaemen tijt, alsoo belle beauté, die hij alle sijn leven met sijne discoursen heeft geadmireert, op den 22 deser overleden is.

    Ic sal eyndigen ende Godt bidden, mon frere, uwe E. sijne huysvrau ende ons allen te nemen in sijne heylige bewaering ende te verleenen een gelucksalich nieuwe jaer,

    uE. dienstwillighe broeder,
    J. van Reigersberg.

    Wt Middelburg, desen laesten December 1624.

    In de marge schreef Reigersberch: Dit can geschiet sijn omdat madame met haere suite daer sal commen.22

    En: Desen heeft hij gecondemneert, sonder dat sij wisten dat hunne saeck in proces was, in het namplissement van 22000 pont steerlinckx.23

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius à Paris. 10 st.

    In dorso schreef Grotius: 31 Dec. 1624 J. Reigersb.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, hs. no. 1678: 3, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 758-762 (no. 936 (dl. II)).
    2 - Ontbreekt.
    3 - Ambrosius Spinola, legerleider in Spaanse dienst.
    4 - Paulus Grenu, gouverneur van IJ zendijke, luitenant-generaal van de artillerie in het Staatse leger. Met ‘de Plaet’ is Ooltgensplaat bedoeld (Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 195-196).
    5 - Ernst Casimir, graaf van Nassau.
    6 - Ernst, graaf van Mansfeld-Heldrungen, markies van Castelnuovo en Buttigliera. Hij had in Engeland troepen geworven.
    7 - Vgl. CSP Ven. 1623-1625, p. 503 en 530.
    8 - Zie voor de term ‘seuje’ (suie, seuyge), een klein Vlaams vaartuig, WNT XVI, kol. 478, en L. Koelmans, Zeemans lexicon, p. 133; vgl. WNT XII, kol. 2401, s.v. platbodem, voor deze plaats (met dank aan Dhr. R. Brand van het Maritiem Museum te Rotterdam en Dhr. G.J.D. Wildeman van het Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam).
    9 - Nicolaes van den Bouchorst, heer van Noordwijk, baljuw en dijkgraaf van Rijnland, lid van de Hollandse Ridderschap.
    10 - François van Aerssen werd op 23 oktober 1625 tot lid van de Raad van State benoemd.
    11 - Jacob van Wassenaar van Duyvenvoorde, heer van Obdam, lid van de Hollandse Ridderschap.
    12 - Rutger Wessel van den Boetzelaer, heer van Asperen, lid van de Hollandse Ridderschap, werd op 2 mei 1625 tot raad ter Admiraliteit te Rotterdam benoemd.
    13 - Hugo Muys van Holy.
    14 - De Middelburgse magistraat Johan de Knuyt (1587-1654) (Encyclopedie van Zeeland II, p. 185-186) volgde de raad, thesaurier en rentmeester-generaal Bartholomeus Panhuysen op, die in het najaar van 1624 overleden was; vgl. J.W. Zondervan, ‘Montens, Panhuysen en Vosbergen, verwante vertrouwelingen van prins Maurits’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 39 (1985), p. 129-130 en 135.
    15 - Noël de Caron, heer van Schonewalle, ordinaris ambassadeur in Engeland, was op 1/11 december 1624 overleden (Schutte, Repertorium I, p. 87-89).
    16 - Niet Caspar van Vosbergen, Hendrick van Tuyll van Serooskerke, heer van Stavenisse, of Jacob Boreel zouden Caron als ordinaris ambassadeur opvolgen, maar de Goese magistraat en diplomaat Albert Joachimi.
    17 - Steven Cornelisz. Tenijs, Middelburgs stadsbestuurder, raad ter Admiraliteit van Middelburg (Res. SG (1610-1670), VI (1623-1624), p. 474 en 477-478).
    18 - Koning Jacobus I eiste genoegdoening voor de terechtstelling van een tiental Engelsen, die zich in 1623 op Ambon aan hoogverraad schuldig zouden hebben gemaakt (‘Ambonse moord’); vgl. CSP Ven. 1623-1625, p. 343, 406, 452 en 508.
    19 - Zie voor de verwikkelingen rond het schip ‘L'espérance’ Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 219 en 428.
    20 - Jacomina de Waert.
    21 - Joost Brasser, koopman te Amsterdam, of diens broer Govert Brasser, advocaat, diplomaat, vervolgens pensionaris te Delft en vanaf 1637 thesaurier-generaal van de Unie. Eerstgenoemde verbleef in december 1624 te 's-Gravenhage (Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 187). Govert Brasser had in oktober 1624 een reis naar Parijs gemaakt en daar vermoedelijk ook Grotius bezocht; vgl. no. 923 (dl. II) en Schutte, Repertorium I, p. 191.
    22 - Deze notitie staat in de marge bij de opmerkingen over het garnizoen te Calais en het verbod op uitvoer van levensmiddelen en wapentuig naar de Zuidelijke Nederlanden. Met ‘madame’ wordt vermoedelijk de aanstaande bruid van kroonprins Karel bedoeld, Henriëtte Maria, zuster van Lodewijk XIII.
    23 - Deze notitie als aanvulling op de berichten over de Nederlandse ‘Groenvaerders’.