eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    947. 1625 februari 18. Van N. van Reigersberch.1

    Mon frere,

    Ick neme uwe excusen garen aen. Maer het is mij leet dat uE. soodanyg(e) moet gebruicken. Soo uE. niet tijdelijck sulcke becommeryngen van u en weert, souden licht veroorsaecken meerder quaet. Het gepasseerde is niet te remediëren als met het tegenwoordyge in de beste vouwe te slaen; ende uE., met courage ende lust gebruickende de groote gaven die in u sijn, hebt naer den ordinaris cours van natuire noch tijt genouch over om de verlooren jaren ende geleden schade met het toecommende te compenseren. Soolange uE. daer is, ende naer de saecken hier loopen weet ick niet waer uE. voor desen tijt beter wesen mach, sal het groote winste sijn buten schade te blijven. Het pensioen volgende ende het uwe te boven leggende, sullen goede conquesten sijn. Ick weet de betalyngen daer traech ende onseecker sijn. Maer wie wil ons oock van onsen staet verseeckeren; ende mijns oordeels sult altijt fauteurs vinden die voor u sullen sorgen. Den tijt sal leeren. Ende hoe het met onsen staet oock affloopt, kont nergens meerder faveur verwachten als daer is te vinden. Verachteren onse saecken, soo sullen de oogen alleen op die croone vallen. Blijven wij in state, het sal principalijck door hulpe van dat rijck moeten commen;

    244

    sulckx dat sij, genegen sijnde om yet voor u te willen ende uE. geraden vindende om yet te laten doen, altijt met vrucht sullen connen tenteren.

    Dat de intentiën van de luden aldaer in alles met de uwe niet en accorderen, is niet vremt; wij, die hier sijn, moeten veel hooren, lijden ende sien, dat ons oock niet licht en valt. Particuliere voordeelen die tegens het gemoet niet en sijn, langer om consideratie van eenych corpus ofte lichaem te versuimen is mijns oordeels ongeraden. Soolange het tijt was heeft uE. gedaen dat te doen stont, ende wie heeft oyt eenych resentiment van uwe swarycheden getoont? Het comt ongelegen een onderdruckte partije, die haerselven noyt heeft geholpen, het hooft boven te willen houden. Resource die sij wt haerselven sal nemen, sie ick geen, de leste conspiratie2 heeft die te seer geswackt. Dat yemant, de macht crijgende, die soude ophelpen, waer tegens reden van staet, ende is oock buten apparentie. Dat te tenteren soude wederom met peryckel van sijn credyt te ruïneren moeten geschieden. Ende niemant die voorsichtych is sal hem tweemael aen eenen steen stooten. De saecken hebben die ploye genomen ende sullen met der tijt ende versterff van veele vaster daerin werden gestelt. Het is lichter sich te vougen tot yet dat and(eren hebben) gedaen als selffs te doe(n). Heeft uE. voor andere gesorcht, het is tijt dat uE. voor sijnselven sorge ende alles wat voor uE. eerlijck ende dienstych is wt insichten van de remonstranten niet en late. Doch dat houft niet verhaest, soolange uE. daer beter middel siet.

    Soo de naturalisatie het employ alleen beleth, ick en weet niet warom uE. die niet sout versoucken; restitutio natalium kan, als het tijt is, vercregen werden,3 maer op een onseecker [employ]4 waer heel ondienstych. Geen voordeel kan soo groot sijn, dat met veranderynge van religie behoort te werden gesocht. Den voorslach van monsieur Le Bret5 aen den cancellier6 ende sijne Ed. toestemmynge gheeft mij hoope dat uE. sonder ander formaliteyt soude connen werden gebruickt; dat waer best ende soude uE. hier vrij considerabelder maecken. Den tijt ende hantise,7 die andere neempt, sal uE. meer ende meer geven. Het insicht van die de saecken daer wel meenen is seer goet, voor sooveel sij oordeelen dat alle dissentiën Spaengen verstercken. Wenste te weten wie die sijn dewelcke de saecken van ons lant soo behartygen, ende op wat fondament sij gaen, om te connen oordeelen off sij vaste maximes hebben die apparent sijn te duiren.

    De comste van Mansvelt8 ende sijne troupes verwecken hier sonderlynge gunste tot sijne Majesteyt ende meerd(er) affkeer van den conynck van Engelant. Vranckerijck heeft alleen den danck van dit werck ende Engelant den ondanck, wien alleen wert geweten dat se dese landen geen meerder dienst en sullen doen, dat is geen diversie en hebben gemaeckt. Men gist Mansvelt sterck is thiendusent Engelsen, vierdusent Duitschen; tweehondert ruyters, die à l'amble ten strijde sullen gaen, commen gemonteert op tellen.9 Het is apparent dat Mansvelt sijn vertreck wt Engelant heeft verhaest wt vreese van alteratie van den conynckx resolutie. Sijn maer een nacht onderwege geweest, hebben gebreck gehadt van broot, bier, water ende voer voor de paerden. Dat is oorsaecke dat de sorge10 van den conynck van Vranckerijck hier verder clynckt, alsoo tot onderhout van de troupes van

    245

    Calis hier aengecommen sijn tweehondertdusent brooden ende seshondert tonnen biers, veel caesen. Die sijne Majesteyt plegen te vloucken, beginnen hem nu met volle monden te segenen. De infanterie is alle verscheept ende met Mansvelt naer Hollant getrocken; men meent sij eenyge dagen tot verversynge in garnisoen sullen werden geleyt. Sijne Majesteyt laet alles ter dispositie van sijn Excellentie om die te gebruicken daer hij dienstych oordeelen sal. Vorst Christiaen11 wert van Calis met de ruyterije alle uire verwacht. Men meent alle dit volck tot ontset van Breda vooreerst sal werden geëmployeert.

    De ordinaris compangiën hebben last haer tegens den eersten Maert compleet te houden. Men rekent sijn Excellentie tegens dien tijt te velde sal gaen ende boven het nieuwe secours nieuwe extraordinaire lichtyngen van sevendusent man; sal boven het volck van het voorleden jaer tnegentych compangiën van het ordinaris volck meer te velde brengen. De opiniën sijn verscheyden: somyge meenen dat hij hem sal gaen camperen tusschen den viants leger ende Antwerpen om haer alle toevoer te benemen; somyge meenen hij een dobbelen slach sal slaen ende boven het ontset Antwerpen off Den Bosch belegeren. Antwerpen soude best sijn, maer heeft de meeste difficulteyt, alsoo sonder het doorsteecken van de dijcken van Vlaenderen de stat niet kan werden beslooten ende den viant seer sterck is in het lant van Waes, daer wij niet als over water connen commen. Den Bosch is te lande approchabel ende wert geseyt seer onversien van vivres, alsoo prince Henderic12 wt de Langestraete alle toevoer heeft beleth. Den viant maeckt seer groote apparaten; licht ende crijcht veel volck.

    Men schrijft mij wt Den Hage dat thiendusent voetknechten, tweedusent van Tilly's ruyteren13 al over eenyge dage te Dousburch waer[en] aengecommen. Aen macht sal het hem niet ontbreeckt [sic], maer de vourage voor sijn ruyterie sal hij in het voorjaer qualijck connen becommen; van het voorleden jaer is in Brabant niet over. Het ruychvoer14 met wagenen te brengen voor soo groote troupes heeft groote difficulteyt. Van dese sijde is groote provisie van vourage gekocht, twaelffduisent last haver, vierdusent voer hoy, ende sal met schepen ter naestgelegen plaetse werden gebracht ende aen de ruiters verkocht.

    De Oost- ende Westindysche schepen liggen noch door contrari wint voor Rammekens.15 Men hout hier oock seecker dat de vlote van Portugael wt is, maer die van Cas[t]iliën is noch niet vertrocken; d'opinie is dat de Portugesen alleen sullen de resterende plaetsen als Farnumbouck ende Rio de Jenero in Brasil versien, sonder yet voorders te tenteren; hebben in haer heele vloote over vijff schepen van gewelt niet.

    De twintych schepen, ten versoucke van sijne Majesteyt geëquipeert, sullen tegens halff (Maer)t veerdych sijn. Hauttain gaet daermede als admirael.16 Men seyt sij last sullen hebben Soubize17 te soucken ende te vermeesteren. Hij heeft sijn tijt seer qualijc(k) ... ende we(rdt) ...18 niet jegenstaende de consideratie van sijn religie bij de hevychste selffs gecondemmeert. Den conynck van Groot-Bretainge blijft noch heel t'onvreden op de bewinthebbers van Oost-Indiën, begeert de autheurs van de executie in Ambona hem werden gelevert.19 Hem is nu gepresenteert daer men meent hij mede tevreden behoort te sijn, te weten, dat men die sal ontbieden; interim fiet aliquid.

    246

    In Hollant sijn de Staten vergadert, ende sal daer van de tweehondertsten pennynck werden gesproocken. Joachimi20 heeft willen schijnen de ambassade, die hij hadde gesolliciteert, te excuseren; liep peryckel dat sijn excuses aengenomen souden sijn geweest, dan alsoo eenyge steden rapport namen, heeft die des anderendaechs geacceptcert. Pauw21 is tot Amsterdam gepreterieert, Bas gecontinueert, Neck, Gerrit Jaeb [sic] Witse ende Boom22 vannieuws tot burgemeesters gekoren. Van vijff nieuwe vroetschappen hebben drie die ick voor moderaet kenne, gekoren. Ick heb aen Poppe23 een confident vrient verloren; meene haest te sien off ick yemant anders weder in de plaetse crijgen kan.

    Sal uE. naeste brieven in Den Hage vinden, met ordre wat uE. daer wilt hebben gedaen. Voor de correspondentie sal ick sorgen. Tegens halff Meert sult gelieven naer Amsterdam te schrijven aen s[eigneu]r Antoni Koeler ten huise van s[eigneu]r Laurens Cousaert.24 Diene van alles dan te weten om mij daermede te behelpen; ende uE. en ontbreeckt geen materie, voornemelijck van hetghene tusschen de twee conyngen passeert, daerin ick vinde uwe advysen seer vast te gaen. Soo uE. voor Willem25 te Amsterdam yet wilt doen, dient aen Bas te schrijven. Simon oom26 sal Witse wel belesen, ende broeder Campe most bij mijn suster werden versocht aen Neck te schrijven. Bro[e]der Campe27 schijnt geresolveert sijn soon28 te senden. Soo haest het koffer hier is, meen ick te verreysen. De vrienden varen, Godt loff, al wel. UE. sal veel schrifts, wenych materie vinden; ick hebbe alles bijeengeraept, omdat uE. te minsten wat sout hebben te lesen voor u gelt; vreese uE. mijn swijgen voor onachsaemheyt sout hebben gehouden. Sal ey[n]digen met mijn gebiedenisse aen alle de vrienden,

    uE. dienstwillygen broeder,
    N. v. Reygersberch.

    Desen 18 Februari 1625.

    In dorso schreef Grotius: 18 Febr. 1625 N. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, hs. no. 1703: 6, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 15-20 (no. 947 (dl. II)). Twee berichten in deze brief worden door Reigersberch gecorrigeerd in no. 957 (n. 3 en 4), in dit supplementdeel.
    2 - De samenzwering tegen prins Maurits in het voorjaar van 1623.
    3 - De woorden ‘restitutio natalium ... vercregen werden’ staan in de marge.
    4 - Deze lezing is onzeker; misschien bedoelde Reigersberch: ‘op een onseecker [voet]’.
    5 - De lezing van deze naam is onzeker. Een ‘monsieur Le Bret’ werd in Grotius' kennissenkring niet geïdentificeerd. Wellicht gaat het om de jurist Cardin Le Bret (1558-1655), seigneur de Flacourt, sinds 1604 advocaat-generaal in het Parijse parlement, vervolgens conseiller d'Etat ordinaire, en eerste president in het parlement van Metz (M. Popoff, Prosopographie des gens du Parlement de Paris (1266-1753), p. 376-377 en 960). Of schreef Reigersberch ‘monsieur le Cret’ en is bedoeld 'Cret[ensis] (François van Aerssen)?
    6 - Etienne d'Aligre (1559-1635), zegelbewaarder, en sinds oktober 1624 kanselier van Frankrijk.
    7 - ‘hantise’, regelmatige omgang (A. Furetière, Dictionaire universel II).
    8 - Ernst, graaf van Mansfeld-Heldrungen, markies van Castelnuovo en Buttigliera.
    9 - ‘tellen’, telgangers (WNT XVI, kol. 1388); ‘à l'amble’, in telgang.
    10 - Het handschrift is onduidelijk. Wellicht moet hier ‘sage’ gelezen worden.
    11 - Christian (1599-1626), hertog van Brunswijk-Lüneburg, bisschop van Halberstadt (NDB III, p. 225-226), generaal van Mansfelds ruiterij.
    12 - Frederik Hendrik.
    13 - De ruiterij van Johan T'Serclaes, graaf van Tilly.
    14 - ‘ruychvoer’, hooi en stro (WNT XIII, kol. 1641).
    15 - Rammekens, een rede met een fort aan de zuidkust van Walcheren.
    16 - Willem de Soete, gezegd Haultain, luitenant-admiraal van Zeeland, zou het commando voeren over twintig schepen met als bestemming de Middellandse Zee (Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 207-208; J.G.S.J. van Maarseveen, ‘De Republiek en Frankrijk in het begin van de 17de eeuw ...’, in: Spiegel der Historie 4 (1969-1971), no. 12, p.457).
    17 - De hugenotenleider Benjamin de Rohan (1583-1642), hertog van Soubise.
    18 - Er zijn enkele woorden uitgewist.
    19 - De Engelse koning beklaagde zich over het optreden van vertegenwoordigers der Verenigde Oostindische Compagnie in Ambon in 1623.
    20 - Albert Joachimi, heer van Oostende en Hoedekenskerke, was op 17 januari 1625 tot ordinaris ambassadeur in Groot-Brittannië benoemd.
    21 - Reynier Pauw.
    22 - Dirck Bas, Jacob van Neck, Gerrit Jacob Witsen en Abraham Boom.
    23 - Jacob Poppen, in de jaren 1621, 1622 en 1624 burgemeester van Amsterdam, overleed op 14 november 1624 als de meestvermogende ingezetene van de stad (Elias, De Vroedschap van Amsterdam I, p. 285-288).
    24 - Antoni Koeler was kennelijk een schuilnaam van Nicolaes van Reigersberch. Zie voor de Amsterdamse koopman Laureys of Laurens Cousaert Res. SG (1610-1670), V (1621-1622), p. 197.
    25 - Willem de Groot.
    26 - Simon van Beaumont, pensionaris van Middelburg.
    27 - Jacob Campe.
    28 - Een van zijn zoons, Jacob of Maximiliaan Campe.