eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    278

    1001. 1625 augustus 18. Van N. van Reigersberch.1

    Mon frere,

    Het compt juyst op een onbequamen tijt dat d'interdictie van commerciën, bij den Spaengaert gedaen,2 ons het middel beneempt om over Brabant te corresponderen. Wij sullen moeten gebruicken de bequaemste maniere die wij connen vinden, want het noodych is dat wij den anderen soo dickmael mogelijck is adviseren.

    Ick schrijve nu tot Delft, commende met mijn broeder den rentmeester3 van ons neeff4 te begroeten, die wij gevonden hebben naer wensch, genegen, soo hij diverse mael seer vrundelijck getuichde, om ons alle faveur te bewijsen. Wij en hebben niet vergeten hem wt uwen name ende bij uwen last te congratuleren ende te vertoonen wat oogemerck uE. hadde beleth andere diensten aen te nemen, namentlijck de genegenheyt om hem in alle gelegentheyt uwen dienst te bewijsen; dat uE. darom tot deser tijt alle faveur van hem verwachte, hetsij om het lant off sijn particulier te dienen, ofte, daer uE. meest toe genegen waert, om bui‹s›ten dienst bij uwe vrienden te mogen woonen. Antwoorde dat hij uE. van uwe gunste hadde te bedancken ende garen voor uE. soude doen al wat hij kan. Ick vertoonde wat presentatiën uE. daer waren gedaen, wat occasie uE. daer hadde gehadt om veel dyngen te leeren, den lande dienstych. Hij vatte dat wel, bekende sulckx waer te sijn, reïtereerde telckenmael sijn genegentheyt, dan seyde noch soo vers te sijn in regerynge. Ick seyde dat wij hem niet sochten ontijdelijck te presseren, dat wij met sijn ondienst geen voordeel souden begeeren, dat wij hem lieten oordeelen van de gelegentheyt, dat ons genouch was dat hij genegen was om goet te doen. Dat was hem ten hoochsten aengenaem. Somma: wij creegen sooveel contentement als wij tot deser tijt conden verwachten.

    Spraecken van veele saecken; seyde ons hij seer drouvych was over de doot van ons broeder, die hij verclaerde een seer eerelijck man te hebben bevonden.5 Ick en kan uE. niet dan alles goets daervan seggen, te meer hij meest gebruickt den raet van degene die ick weet uE. seer gunstych te sijn. Monsieur Wijts6 hebben wij oock gesproocken, die mij een sonderlynge vrient is ende meest vermach; bevonden hem vol goede wille. Somma: alles doet hem wel op en naer wensch, maer daer moet tijt toe wesen, gelijck uE. selffs oordeelen sout, soo uE. hier sijnde de gelegentheyt kende. Artax[erxes]7 heeft al drie visiten gedaen, is wel ontfangen. Driack[el]8 gaet eerstdaechs, die uE. niet sal vergeten. Mijn opinie is, gelijck alle die u goet willen daerin eens sijn, dat men niet moet verhaesten. Alles schickt hem wel ende een weinych tijt geeft veel. Wij sullen voor ons vertreck noch een visite doen ende dan de memorie wederom ververssen, ende voorts niet versuimen dat dienstych is. UE. sal mede ondertusschen gelieven te letten op wat voet uE. restitutie best sal geschieden, want apparent sal Neeff, nader geperst werdende, ons vragen hoe hij sulckx sal connen doen. 't Waer goet dat uE. selffs instelde soodanych versouck als men tot dien eynde soude mogen doen, want sonder versouck sal het niet vallen, immers niet soo haest als uE. misschien soude verwachten. Andersins het beste waer wat tijt verbeyt, om te sien off het op een eerelijcker maniere soude mogen geschieden; hetwelcke ick niet t'eenemael sonder apparentie en houwe. UE. mach vrij daer wel op sijn gerust ende vertrouwen dat wij niet sullen versuimen.

    279

    Dit hebbe ick alleen geschreven metter haest, om uE. te doen verstaen hoe uE. saecke wert behertycht. Blijve naer mijne recommandatie aen mijn suster, neeff Campe9 ende de andere vrienden,

    uE. seer dienstwillygen broeder,
    N. v. Reigersberch.

    Wt Delft, desen 18 Augustus 1625.

     

    Neeff heeft mij aen doen seggen dat hij mij vrienschap wil doen waer hij kan, namentlijck dat hij mij verseeckert van sijn electie tot de vacerende plaetse.10

    Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris.

    In dorso schreef Grotius: 18 Augusti 1625 N. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. Rotterdam, GB, RK, no. 1703: 17, eigenh. oorspr. Gedrukt in Rogge, Br. van N. v. Reigersb., p. 57-59 (no. 1001 (dl. II)).
    2 - Isabella, landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden, had bij plakkaat van 29 juli 1625 alle handelsverkeer met de Republiek verboden (Res. SG (1610-1670), VII (1624-1625), p. 496).
    3 - Johan van Reigersberch.
    4 - Frederik Hendrik.
    5 - Jacob Campe († 1625), burgemeester van Veere, weduwnaar van Martha van Reigersberch.
    6 - Jacob Wijts (Wyts), onder Frederik Hendrik sergeant-majoor-generaal.
    7 - Schuilnaam voor Cornelis Adriaensz. van der Mijle (Myle).
    8 - Simon van Beaumont of Nicolaes Cromhout.
    9 - Een zoon van Jacob Campe en Martha van Reigersberch verbleef bij de familie De Groot in Parijs.
    10 - Reeds in februari 1617 was Nicolaes van Reigersberch door Middelburg kandidaat gesteld voor een plaats in de Hoge Raad, als opvolger van raadsheer Frederik Hermans († 6 oktober 1635). Een geschil over de benoemingsprocedure verhinderde evenwel een snelle afwikkeling van de zaak. In maart-april 1620 bleek Middelburg de nominatie van Reigersberch nog steeds aan te houden, maar eerst op 29 oktober 1625 droegen de Staten van Zeeland Reigersberch voor, samen met Willem Boreel, advocaat-fiscaal van de Oostindische Compagnie, en Gerard van Crommon, schepen uit Goes. Op 22 november 1625 legde Reigersberch als lid van de Hoge Raad de ambtseed af (Notulen van de Staten van Zeeland 1574-1798, 1616, p. 207-209; 1617, p. 6, 24, 57-58, 68-71 en 110; 1620, p. 86, 110 en 148-149, en 1625, p. 399-400).