De schrandre godtgeleerde Andreas Rivet,2 met den heer N. Reigersbergen van dit boek [Uit een brief van N. Reigersb., den 8 Sept. 1625, Grot. De iure belli, l. II, c. 20, sect. 49, 50] sprekende, prees het in het gros en voegde daerbij
dat de schrijver een bijzonder gevoelen nopende de vrijdom van d'oeffening der religie had en de jesuïten haest aen zijn hals zou krijgen over 'tgeen hij van het vervolgen en straffen der ketteren op zekre plaets had geschreven.3