Mijnheere,
Naer ick aen uE. hadde geschreven, is mij den uwen eerst behandycht. Den ingeleyden2 hebbe ick selffs niet connen behandygen, alsoo ick most vertrecken. Den man3 heeft mij gesien, dan onder een groote troupe, soodat ick mij niet wilde avanceren. Cand[enus]4 heb ick die gegeven, oock met hem gecommuniceert de comperative discoursen, die uE. daer van de dienaers van de successeur van de man met de hantschoenen5 hoort. Diergelijcke hebbe ick hier mede verstaen.
UE. doet wel mij soo particulierelijck te adviseren. Ick houwe seer groote correspondentiën met Cand[enus]. Hij seyde mij vandage dat Marquette6 hem gisteren, après boire sijnde, seyde dat al de regierders niet en doogen ende dat het in 't lant niet wel soude gaen off sij mosten sijn verrandert. Off hij het meent, off anderluden meenynge wil weten, weet ick niet. Men spreeckt van hem naer Vranckerijck te senden, andere willen Aertsen7 hebben. Espesse8 tracht daer seer toe, oock om hem daer de ordre van Saint-Michel tot een
292
teyckenen van aengenaemheyt te doen ontfangen. Soo Marquette comt, sal ick hier door Van der Myle9 hem doen sonderen off hij uE. wel soude willen spreecken. Dit metterhaest,uE. dienstwillygen.
Desen 6 October 1625.
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, à Paris.