eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1130. 1627 februari 6. Van N. van Reigersberch1.

    106

    Mon frère,

    Desen morgen hebbe ick ontfangen den uwen van den XXIV Janu. met den bijgaenden2, die ick met Schonenberch3 sal communiceren ende den oirboir daernaer mede doen. Voorleden Sondach, doen ick hem lest sprack, was denselffden Schonenberch van opinie, dat uE. aan die goeden heer4 behoorde te schrijven off te minsten aen mij om hem te communiceren een versouck wel gearraisonneert met redenen, die uE. souden nootsaecken naer soo lange patientie, soo den dienst van het lant niet conde lijden, dat op uE. soude werden geleth, hem selven elders te stellen. Moocht daer noch op dencken, hoewel dese corte woorden grooten sin hebben ende genouch dat selffde inhouden. Doen ter tijt seyde ick niet, dat ick uE. alreede tot schrijven hadde geraden ende sal darom uwen brieff te beter van passe commen. Den man van credentie5 sprack ick gisteren, die oock mij sprack, off niet goet en waer, dat uE. eens op de eerste soude schrijven. Schoonenberch ende ick sijn geresolveert tegens de aenstaende vergaderynge eens den goeden heer gesamentlijck te spreecken ende neme in bedencken, off wij het niet bij occasie van desen brieff behooren te doen. Wij sullen alles bij brengen, dat mogelijck is, dan men mach niet te seer perssen. Flecti potest frangi non potest, ende om met volcomen resolutie te mogen gaen, most men eerst weten, wat plaetse te kiesen ende off geraden is, soo lange hoope met apparentie is de restitutie te verwerven.

    UE. heeft verstaen wt hetgene ick suster Bloncke6 over acht dagen schreeff, wat mijn leste officiën sijn geweest; mijn bejegenynge was goet, dan comme soo dickmael ende houde soo ernstych daer op aen, dat ick licht soude verveelen; te vervremden is ongeraden, alsoo den tijt veel geeft. Simon de Rijcke ende noch een van sijn humeur7 sijn in de vroetschap tot Amsterdam gecomen, dat naer mijn opinie een grooten slach is. De Rijcke is courageux, ontsiet geen gemeente, heeft lange jaren de soldaten betaelt, die oock seer van hem dependeren. De vier gecoren burgemeesters sijn de beste, die men kan wenschen: Bas, Oetgens, Geurt Dircksz., Bicker8. De heer Basius9 is nu tot Amsterdam, hebbe hem geschreven ende versocht, gelijck hij aengenomen heeft, daer alle goede devoiren te doen. Wij moeten sien, wat de vergaderynge geven sal. Ick beken garen, dat wtstel geen goet en doet, hoewel int regard van Amsterdam met wtstel is gewonnen. Ick twijfele niet, off men souckt soo daer als hier quade officiën te doen, maer wat remedie? Hier, hoe ruchtbaer het is, soo wert daer seer weynich van gesproocken, twelck mij seer wel behaecht. Men seyt Smoutius10 op den biddach over twaelff dagen in sijn predicatie heeft geseyt, dat men het Troaensehe paert wederom wil

    107

    inhaelen. Dan met dien man wert gespot. Ick hadde gevreest, dat alle predyckstoelen daervan souden hebben gedavert, is beter wtgevallen. Met Pijnacker11 houft uE. sich niet te becommeren, is van weynich consideratie, quanquam livor et obtrectatio pronis auribus excipiatur12. Sijn saecken staen niet wel ende, naer ick kan hooren, spreeckt seer wel van uE., seyt uE. daer in groot aensien is, namentlijck bij den cardinael13. Bidde uE. sich van een cleyn gerucht niet te vervaren, maer alles ongemerckt deur te laten gaen. Vosbergen14 is noch in Zeelant bevroosen, hebbe mijn broeder15 versocht te sien, off hij yet daer conde vernemen, dat uE. wel vandaer sult verstaen. Wat de alliantie van Vranckerijck16 retardeert, sal ick vernemen ende dan schrijven. Ick wilde wel, dat uE. mij van alles int breede adviseerde, om occasie te hebben met uE. neeff17 anders als van swaricheyt te spreecken. UE. schrijft niet, hoe den guarde de seaux18 bij den conynck in sijn presentie door die van de Sorbonne is overgehaelt, daer ick Sijn Extie. over acht dagen veel van hoorde vertellen. De vrouw van Valckenburch19, daer ick over vier dagen ten huyse van de heer Wyts20 mede te gaste was, seyde mij aan mijn suster wilde schrijven, ende dat ick het oock wilde doen ende haer laten weten, dat sij wterlijck tot het begin van Mey hier meent te blijven. Sij is seer habil, oock van goede wille ende goet beleit, wilde mijn suster haer hier rencontreerde, om off het met de naeste vergaderynge niet en viel, ick dan door mijn suster ende sulcke instrumenten wat mochte wercken. Daer dient op geleth.

    Nieuws weet ick niet dan dat tot Utrecht groot misverstant is tusschen het Hoff ende de magistraet, ende dat overmits het Hoff hebbende gedefereert aen het appel van een goutsmith, die bij de vroetschap over een gehouden vergaderyng was gecondemneert, de vroetschap den deurwaerder, die het mandement hadde geëxploiteert, gevangen heeft gestelt. Men meent de Staten het Hoff sullen mainteneren.

    Voor 't vermaecken van de magistraet tot Amsterdam was daer dese pasquille gestroyt.

    Dit sijn de quanten, die oprechten willen de Arminiaense santen: capiteyn Boom21, Oetgens22, Geurt Dircksz.23, Andries Bicker24, Bas25, Aelbert

    108

    Coenraat26, Teyling27, Schaep28, Grootenhuise29, Hasselaer30, Opmeer31, W. Backer32, Hinlopen33, Reael34, Overlander35.

    Dit sijn de waggelmussen, die door de vromen sijn geraeckt opt kussen: Raep36, Hudde37, Hoochkamer38, Vlamynck39, Neck40, Reynst(?)41, Vinck42, Tulp43, Raephorst44.

    Wilt niet langer waggelen, maer vast staen, en spannen met de vromen aen, en helpen naer mijn vermaen, datter op Vrouwendach geen Arminiaenen commen

    109

    aen. Dit sijn de vromen: Pauw45, Jan Gijsbertsen46, de Vrij47, J.W. Bogaert48, Hillebrant Schellynger49, Verdoes50, Ernst Roeters51, Bets52, Haringhkaspel53.

    Rari certe boni etc. Dit schrijve ick uE. om te sien, hoe het daer is gestelt, recommandere mij aen mijn susters ende sal ten naesten mijn commissiën senden.

    Desen 6 Feb. 1627.

    UE. dienstwillige broeder
    N.v. Reigersberg.

    Notes



    1 - Hs. Kon. Bibl. 's Gravenhage, cod. 72D20. Eigenh. oorspr. Er bevindt zich nog een copie in de U.B. te Amsterdam, coll. R.K.M. 1 f en een te Londen, Public Record Office SP 84/132 f. 210, die op een aantal punten van het origineel afwijken. Voor laatstgenoemde zie no. 1119. Gedrukt Rogge, Br. Nic. v. Reigersb., p. 85; Brandt, Leven I, p. 361; Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, p. 656. Antw. op no. 1125. Dit is de brief, die Reigersberch het ongeluk had te verliezen en die zoveel stof deed opwaaien. De brief kwam in handen van raadpensionaris Duyck, die hem in de Statenvergadering voorlas. Hij werd in juni uitgegeven onder de titel: Copie vanden Brieff by den E. Heere Niclaes van Reigers-bergh, Raets-Heer inden Hoogen Raet, aen syn Swager Hugo Grotius geschreven op den vjen. February 1627. Met Eenige Aenmerckingen tot waerschouwinge van alle vrome Patriotten daer by gestelt. Ghedruckt in 't Iaer ons Heeren 1627; zie Knuttel, no. 3744. Voor de schrijver van de Aenmerckingen werd de Amsterdamse predikant Joannes Kloppenburgh gehouden. De Aenmerckingen werden beantwoord in: Monster Van Hondert tastelijcke ende grove levgenen ende calvmnien Staende in seecker pasquill geintituleerd Copie Vanden Brief by de E. Heere Nic. van Reygersberg &c. aen zijn Swager Hugo Grotius geschreven op den 6. Febr. 1627. met eenighe aenmerckingen, tot waerschouwinge van alle vrome Patriotten. Ghedruckt | Anno 1627; zie Knuttel, Pamfl. no. 3746. Het is waarschijnlijk door Episcopius of Wtenbogaert gesteld, ev. door Grotius zelf; zie Ter Meulen-Diermanse, no. 888 Zie verder Brandt, Leven I, p. 358-372; Rogge, Joh. Wtenbogaert en zijn tijd III, p. 146 en de literatuur bij Knuttel a.w.
    2 - No. 1124.
    3 - Simon van Beaumont.
    4 - Frederik Hendrik.
    5 - Dirck Gerritsz. Meerman; zie no. 1110, p. 86 n. 6.
    6 - Suzanna, wier echtgenoot Dr. Anthony Bloncke in 1622 was overleden. Zij woonde bij Hugo en Maria te Parijs.
    7 - Simon de Rijck en Jacob Jansz. Vinck; zie no. 1128.
    8 - Dirck Bas, Anthony Oetgens van Waveren, Geurt Dircksz. van Beuningen en Andries Gerritsz. Bicker; zie ook no. 1128.
    9 - Mr. Johan Basius, rekenmeester van Holland; zie II, p. 239 n. 1.
    10 - Zie no. 1128, p. 104 n. 1.
    11 - Zie no. 1099, p. 73 n. 10.
    12 - Vgl. Tacitus, Hist. I, 1.
    13 - De Richelieu.
    14 - Caspar van Vosbergen.
    15 - Johan van Reigersbersch; zie no. 1134.
    16 - Zie no. 1106 en p. 80 n. 7 aldaar.
    17 - Frederik Hendrik.
    18 - Michel de Marillac was 1 juni 1626 Et. d'Aligre opgevolgd als garde des sceaux.
    19 - Zie no. 1071, p. 46 n. 13.
    20 - Zie no. 1106, p. 80 n. 11.
    21 - Abraham Pietersz. Boom (1575-1642), in 1625 en herhaaldelijk nadien burgemeester van Amsterdam, vertegenwoordigde zijn stad van 1626 tot 1628 in het college van Gecommitteerde Raden.
    22 - Zie no. 1128, p. 104 n. 4.
    23 - Zie no. 1111, p. 88 n. 4.
    24 - Zie no. 1111, p. 88 n. 2.
    25 - Zie no. 1111, p. 88 n. 5.
    26 - Aelbert Coenraetsz. Burgh (1593-1647), koopman, als lid van de vroedschap van Amsterdam door Maurits aangesteld op 3 november 1618, meermalen schepen, o.a. in 1627.
    27 - Diederick Tholincx (1589-na 1654), die in 1625 in de vroedschap kwam; vgl. Jan Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en regeeringe beschreeven. I Amsterdam 1760, p. 492.
    28 - Dr. Gerrit Simonsz. Schaep, heer van Kortenhoef (1598-1666), sinds 1624 raad van Amsterdam en herhaaldelijk burgemeester.
    29 - Dr. Jan Jansz. ten Grootenhuys (1573-1646), vermogend koopman, raad en hoofdschout van Amsterdam.
    30 - Pieter Pietersz. Hasselaer (1583-1651), koopman, raad van Amsterdam en in 1626 schout; later bij herhaling burgemeester.
    31 - Dr. Pieter Pietersz. Opmeer (1596-1639), raad van Amsterdam en sedert 1626 bij herhaling schepen.
    32 - Willem Cornelisz. Backer (1595-1652), ridder, sinds 1625 raad van Amsterdam.
    33 - Jan Jacobsz. Hinlopen (1582-1629), zeer voornaam koopman, raad en schepen van Amsterdam.
    34 - Waarschijnlijk Dr. Jacob Reael (1590-1639), die van 1623 tot 1629 lid was van de Amsterdamse vroedschap; in het laatstgenoemde jaar trad hij af, meegesleept in het faillissement van de groothandelaar Joost Willemsz. Niekerck.
    35 - Mr. Volckert Claesz. Overlander (1571-1630), ridder, heer van Purmerland en Ilpendam, koopman en reder, raad en schepen van Amsterdam, in 1629 en 1630 lid van Gecommitteerde Raden.
    36 - Adriaen Pietersz. Raep alias van Vlaerdingen (1556-1647), koopman, raad en schepen van Amsterdam.
    37 - Hendrick Hendricksz. Hudde (1591-1637), op 3 november 1618 door Maurits aangesteld als lid van de Amsterdamse vroedschap; sedertdien schepen en commissaris.
    38 - Jacob Pietersz. Hooghkamer (1578-1641), op 3 november 1618 door Maurits aangesteld als lid der Amsterdamse vroedschap; sedertdien schepen en thesaurier ordinaris; in 1638 wegens faillissement ontslagen.
    39 - Pieter Dircksz. de Vlaming (1563-1628), koopman, raad van Amsterdam en bij herhaling thesaurier ordinaris en burgemeester.
    40 - Jacob Cornelisz. van Neck (1564-1638), admiraal, sedert 1621 lid van de vroedschap van Amsterdam, was meermalen burgemeester en bekleedde eveneens andere belangrijke functies.
    41 - Wagenaar, Vaderlandsche Historie XI, p. 49 schrijft: Rennist; bij Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, p. 656 staat: Reinst. Bedoeld is Hendrick Reynst (1583-1648), sedert 1626 lid van de Amsterdamse vroedschap en dit jaar schout.
    42 - Pieter Egbertsz. Vinck (1568-1637), houtkoper, werd 3 november 1618 door Maurits aangesteld als lid van de Amsterdamse vroedschap.
    43 - Dr. Nicolaes Pietersz. Tulp, (1593-1674), arts te Amsterdam, raad en bij herhaling schepen en burgemeester dier stad; fel bestrijder der remonstranten. Bekend is het schilderij van zijn anatomische les door Rembrandt.
    44 - Dr. Matthijs Willemsz. Raephorst (1599-1638), promoveerde 24 november 1620 te Leiden in de rechten, raad van Amsterdam en meermalen schepen.
    45 - Reynier Adriaensz. Pauw; zie no. 1109, p. 85 n. 3.
    46 - Jan Gijsbertsz. de Vries (1570-1631), raad en bij herhaling schepen van Amsterdam.
    47 - Frederick de Vrij (1579-1646), neef van de Vries, bekleedde verschillende functies in de regering van Amsterdam.
    48 - Jan Willemsz. Bogaert (1577-1638), zwager van de Vrij, haalde zich in 1628 als aanvoerder der ontevreden contra-remonstrantse burgers van Amsterdam het misnoegen der regenten op de hals, zodat hij uit de stad gebannen werd.
    49 - Hillebrand Cornelisz. Schellinger (1580-1633), raad en meermalen schepen van Amsterdam.
    50 - Simon Willemsz. van der Does (1584-1652), koopman en reder, werd 3 november 1618 door Maurits aangesteld als lid van de vroedschap van Amsterdam.
    51 - Ernst Roeters (1581-1648), raad en meermalen schepen van Amsterdam, zwager van Bogaert.
    52 - Gillis Jansz. Beth (1560-1633), schilder, op 3 november 1618 door Maurits aangesteld als lid van de vroedschap van Amsterdam.
    53 - Claes Jacobsz. van Harencarspel (1564-1631), koopman, door Maurits 3 november 1618 aangesteld als lid van de Amsterdamse vroedschap, bekleedde verschillende functies.