106
Mon frère,
Desen morgen hebbe ick ontfangen den uwen van den XXIV Janu. met den bijgaenden2, die ick met Schonenberch3 sal communiceren ende den oirboir daernaer mede doen. Voorleden Sondach, doen ick hem lest sprack, was denselffden Schonenberch van opinie, dat uE. aan die goeden heer4 behoorde te schrijven off te minsten aen mij om hem te communiceren een versouck wel gearraisonneert met redenen, die uE. souden nootsaecken naer soo lange patientie, soo den dienst van het lant niet conde lijden, dat op uE. soude werden geleth, hem selven elders te stellen. Moocht daer noch op dencken, hoewel dese corte woorden grooten sin hebben ende genouch dat selffde inhouden. Doen ter tijt seyde ick niet, dat ick uE. alreede tot schrijven hadde geraden ende sal darom uwen brieff te beter van passe commen. Den man van credentie5 sprack ick gisteren, die oock mij sprack, off niet goet en waer, dat uE. eens op de eerste soude schrijven. Schoonenberch ende ick sijn geresolveert tegens de aenstaende vergaderynge eens den goeden heer gesamentlijck te spreecken ende neme in bedencken, off wij het niet bij occasie van desen brieff behooren te doen. Wij sullen alles bij brengen, dat mogelijck is, dan men mach niet te seer perssen. Flecti potest frangi non potest, ende om met volcomen resolutie te mogen gaen, most men eerst weten, wat plaetse te kiesen ende off geraden is, soo lange hoope met apparentie is de restitutie te verwerven.
UE. heeft verstaen wt hetgene ick suster Bloncke6 over acht dagen schreeff, wat mijn leste officiën sijn geweest; mijn bejegenynge was goet, dan comme soo dickmael ende houde soo ernstych daer op aen, dat ick licht soude verveelen; te vervremden is ongeraden, alsoo den tijt veel geeft. Simon de Rijcke ende noch een van sijn humeur7 sijn in de vroetschap tot Amsterdam gecomen, dat naer mijn opinie een grooten slach is. De Rijcke is courageux, ontsiet geen gemeente, heeft lange jaren de soldaten betaelt, die oock seer van hem dependeren. De vier gecoren burgemeesters sijn de beste, die men kan wenschen: Bas, Oetgens, Geurt Dircksz., Bicker8. De heer Basius9 is nu tot Amsterdam, hebbe hem geschreven ende versocht, gelijck hij aengenomen heeft, daer alle goede devoiren te doen. Wij moeten sien, wat de vergaderynge geven sal. Ick beken garen, dat wtstel geen goet en doet, hoewel int regard van Amsterdam met wtstel is gewonnen. Ick twijfele niet, off men souckt soo daer als hier quade officiën te doen, maer wat remedie? Hier, hoe ruchtbaer het is, soo wert daer seer weynich van gesproocken, twelck mij seer wel behaecht. Men seyt Smoutius10 op den biddach over twaelff dagen in sijn predicatie heeft geseyt, dat men het Troaensehe paert wederom wil
107
inhaelen. Dan met dien man wert gespot. Ick hadde gevreest, dat alle predyckstoelen daervan souden hebben gedavert, is beter wtgevallen. Met Pijnacker11 houft uE. sich niet te becommeren, is van weynich consideratie, quanquam livor et obtrectatio pronis auribus excipiatur12. Sijn saecken staen niet wel ende, naer ick kan hooren, spreeckt seer wel van uE., seyt uE. daer in groot aensien is, namentlijck bij den cardinael13. Bidde uE. sich van een cleyn gerucht niet te vervaren, maer alles ongemerckt deur te laten gaen. Vosbergen14 is noch in Zeelant bevroosen, hebbe mijn broeder15 versocht te sien, off hij yet daer conde vernemen, dat uE. wel vandaer sult verstaen. Wat de alliantie van Vranckerijck16 retardeert, sal ick vernemen ende dan schrijven. Ick wilde wel, dat uE. mij van alles int breede adviseerde, om occasie te hebben met uE. neeff17 anders als van swaricheyt te spreecken. UE. schrijft niet, hoe den guarde de seaux18 bij den conynck in sijn presentie door die van de Sorbonne is overgehaelt, daer ick Sijn Extie. over acht dagen veel van hoorde vertellen. De vrouw van Valckenburch19, daer ick over vier dagen ten huyse van de heer Wyts20 mede te gaste was, seyde mij aan mijn suster wilde schrijven, ende dat ick het oock wilde doen ende haer laten weten, dat sij wterlijck tot het begin van Mey hier meent te blijven. Sij is seer habil, oock van goede wille ende goet beleit, wilde mijn suster haer hier rencontreerde, om off het met de naeste vergaderynge niet en viel, ick dan door mijn suster ende sulcke instrumenten wat mochte wercken. Daer dient op geleth.Nieuws weet ick niet dan dat tot Utrecht groot misverstant is tusschen het Hoff ende de magistraet, ende dat overmits het Hoff hebbende gedefereert aen het appel van een goutsmith, die bij de vroetschap over een gehouden vergaderyng was gecondemneert, de vroetschap den deurwaerder, die het mandement hadde geëxploiteert, gevangen heeft gestelt. Men meent de Staten het Hoff sullen mainteneren.
Voor 't vermaecken van de magistraet tot Amsterdam was daer dese pasquille gestroyt.
Dit sijn de quanten, die oprechten willen de Arminiaense santen: capiteyn Boom21, Oetgens22, Geurt Dircksz.23, Andries Bicker24, Bas25, Aelbert
108
Coenraat26, Teyling27, Schaep28, Grootenhuise29, Hasselaer30, Opmeer31, W. Backer32, Hinlopen33, Reael34, Overlander35.Dit sijn de waggelmussen, die door de vromen sijn geraeckt opt kussen: Raep36, Hudde37, Hoochkamer38, Vlamynck39, Neck40, Reynst(?)41, Vinck42, Tulp43, Raephorst44.
Wilt niet langer waggelen, maer vast staen, en spannen met de vromen aen, en helpen naer mijn vermaen, datter op Vrouwendach geen Arminiaenen commen
109
aen. Dit sijn de vromen: Pauw45, Jan Gijsbertsen46, de Vrij47, J.W. Bogaert48, Hillebrant Schellynger49, Verdoes50, Ernst Roeters51, Bets52, Haringhkaspel53.Rari certe boni etc. Dit schrijve ick uE. om te sien, hoe het daer is gestelt, recommandere mij aen mijn susters ende sal ten naesten mijn commissiën senden.
Desen 6 Feb. 1627.
UE. dienstwillige broeder
N.v. Reigersberg.