eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    1353. [1628 december 21] Aan J. Wtenbogaert1

    De heer van Stoutenburg2 schijnt naer de mis te willen. Ik heb hem hartelijk naer mijn vermogen de redenen hiertegen vertoont. Hij heeft mijn brief - zoo ik meen - aen pater Philips capucijn3 laten lezen en van mij begeert eenige afdruksels van zekre printe kaertsgewijze gedrukt van een mirakel, 'tgeen in Bourgonje zou zijn gebeurt ontrent het Sacrament4; die ik hem belooft heb te zenden, alzoo daer tegenwoordig geen afdruksels van waren. Middelerwijl zal ik naer de ware geschapenheit dezer geschiedenisse vernemen, om hem alle voorwendselen, zooveel in mij is, te benemen. Bij voorraedt heb ik hem tegemoet gevoert, dat men in onzen tijdt, die nergens na zoo oprecht is als de eeuw der eerste Christenen en ook de mirakelen zoozeer niet van noden heeft, met omzichtigheit moet te werk gaen en dat er dagelijks vele kerkelijke bedriegerijen ontdekt worden.

    Notes



    1 - Ged. gedrukt Brandt, Leven I, p 385, echter ten onrechte gedateerd op 1629. De brief moet nl. van 1628 zijn, gezien de inhoud van de, gelijktijdig geschreven, brief van pater Philippus (no. 1352), waaruit blijkt, dat Stoutenburg de aan hem gerichte brief van Grotius aan de Brusselse kapucijn ter lezing en, voor zover het Grotius' bedenkingen tegen het katholicisme betreft, ook ter beantwoording heeft gegeven. Het eerste is een bevestiging van wat Grotius in zijn brief aan Wtenbogaert blijkens de woorden ‘zoo ik meen’ nog maar vermoedde. De onderhavige brief moet dus geschreven zijn vóór de ontvangst van het schrijven van pater Philippus.
    2 - Willem van Oldenbarnevelt, heer van Stoutenburg.
    3 - Zie over pater Philippus no 1352, p. 435 n. 2.
    4 - Zie ook no 1352.