eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    456

    2084. [1635 mei 9]. Aan N. van Reigersberch1.

    Waarde Broeder,

    UE. zal verstaan hebben uit mijn huisvrouws schrijven, hoe dat ik bij mijnheer den rijkskancelier2 ben ontboden geweest, om hem te vinden op den weg na Compiègne3. Vandaar zijn wij tesamen geweest ten Hoof, tesamen getracteert, en hebben den koning4 en kardinaal5 gesproken, alwaar ik bij den koning en koninginne6 - bij den kardinaal was zulks niet van nooden - 't Frans verlatijnt, en 't latijn verfranst heb. Het onthaal en de schenkagie aan den Heer rijkskancelier, ten deele door des konings hand gegeven, ten deele door den Meester der Ceremoniën7, zijn zeer treffelijk geweest. De kardinaal heeft de visite wedergegeven buiten zijne gewoonte.

    't Beste is, dat in korten tijdt een goet tractaat is gesloten, onder anderen om geen vrede te maken dan gelijkelijk. Waartoe mijnen arbeidt om het tractaat van Parijs8, 't welk Zweden t'eenemaal nadeelig was, te niet te doen, niet weinig heeft geholpen. Ik meen de Kroon van Zweden geen kleinen dienst gedaan te hebben, dat ik op mij den ondank heb genomen om zoo plegtelijken tractaat te vernietigen en den weg te banen tot een eerlijker en voordeeliger.

    De Heer kancelier, door den koning en de koninginne daartoe zijnde verzogt, heeft met kleine suitte te Parijs geweest ende mij de eere gedaan om tot mijnen huize te logieren eenige dagen. De stadt en omleggende plaatsen bezien hebbende is gegaan na St. Germain en vandaar op den weg naar Rouaan, vanwaar hij mij heeft doen wederkeeren om de zaken, die alhier overig zijn, te verhandelen.

    Terwijl hij geen Fransche oorlogsschepen kan hebben, aan de eene een mast, aan de andere kabels, aan d'andere matrozen ontbrekende, zal hem met Hollandtsche moeten behelpen, dewelke geen last hebbende om naar Hamburg te gaan, zal hij genoodtzaakt zijn in Hollandt aan te gaan, waartoe hij geen kleine lust heeft, om mijnheer den prins9, de principalen van de regering - waar onder ook den Heere Beaumont10 - te zien en eenigen van de beste steden. Ik twijfel niet, of hij zal daar zoowel als hier aangenaam zijn en opening doen van zeer nutte zaken. Daar zal veel aan gelegen zijn, dat zijn Excellentie merkt, dat mijn Heer den prins ende andere eerlijke persoonen niet onaangenaam is de eere, dien hij mij heeft aan-

    457

    gedaan, en dat onze vrinden considerabel zijn. Hij zeid, dat hij hoopt, dat door een generale oorlog de zaak zal komen tot een algemeene vrede, 't welk voor ons land, zoowel als voor andere landen zeer goed ware, etc. Daar zal veel aan gelegen zijn, gelijk ik ook aan den Heere Skyte11 heb geschreven, dat mijnheer de rijkskancelier geloove, dat ik mij wil houden aan den dienst van de Kroone van Zweden.

    Ik heb mijnheer den rijkskancelier niet konnen helpen aan mijne Apologie in 't Latijn12 en Duytsch13, nog aan mijn boek de Antiquitate Reip. Batavicae14, nog aan de Hollandtsche Regten15; allen dewelke hij gaarn had gehad. Ik bidde uE. de moeite te nemen hem dezelve te doen hebben van mijnentwegen.

    De Zweedsche resident16, die hier met den heer ambassadeur Paauw17 heeft gecorrespondeert ende mij gezogt heeft quade diensten te doen, heeft zijn volkomen afscheidt van den heer rijkskancelier bekomen. Mijnheer de rijkskancelier heeft ons eene zijne susters zoon18, die met perykel ziek is, in huis gelaten ende aanbevolen, waarom wij bedroeft zijn vanwegen de ziekte, maar blijde, gelegentheit te hebben om denzelven Heere rijkskancelier ook in zijn particulier te konnen dienen.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenburgh, Leven II, p. 29. Beantw. d. no. 2124? De brief moet, gezien de overeenkomst van inhoud met brief no. 2091 dd. 11 mei aan Willem de Groot van ongeveer dezelfde datum zijn. Volgens Brandt-Cattenburgh t.a.p. had het onderhoud met de Franse koning en de kardinaal op 30 april plaats. Daarna vertrok het gezelschap naar Parijs, waar het ongeveer drie dagen verbleef, waarna Grotius Oxenstierna een eindweegs vergezelde op diens reis naar Rouaan. Eerst na zijn thuiskomst zette Grotius zich aan het schrijven, waarbij de brieven aan Oxenstierna van 8 en 9 mei (nos. 2079 en 2082) ongetwijfeld voorrang zullen hebben gehad. Het schrijven aan Van Reigersberch zal dus van tussen 9 en 11 mei zijn; ik plaats het op de 9de.
    2 - Axel Oxenstierna.
    3 - Zie no. 2070.
    4 - Lodewijk XIII van Frankrijk.
    5 - De Richelieu.
    6 - Anna van Oostenrijk.
    7 - Anne, graaf van Brulon; zie no. 1978, p. 316 en n. 1 aldaar.
    8 - Gesloten op 1 november 1634.
    9 - Frederik Hendrik.
    10 - Simon van Beaumont, Grotius' opvolger als pensionaris van Rotterdam.
    11 - Johan Skytte, Zweeds gezant in Engeland.
    12 - Apologeticvs eorvm qvi Hollandiae Vvestfrisiaeqve et vicinis quibusdam nationibus ex legibus praefuerunt, Parisiis MDCXXII; Ter Meulen-Diermanse, no. 880.
    13 - Verantwoordingh van de Vvettelijcke Regieringh van Hollandt Ende West-Vrieslandt. Hoorn 1622; Ter Meulen-Diermanse, no. 872.
    14 - Liber de Antiqvitate reipvblicae Batavicae, Lvgdvni Batavorvm MDCX; Ter Meulen-Diermanse, no. 691.
    15 - Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleertheyd, In s'Graven-Hage 1631; Ter Meulen-Diermanse, no. 757.
    16 - Johan Heppe.
    17 - Dr. Adriaen Reyniersz. Pauw; vgl. no. 2078, p. 449 n. 1.
    18 - Erik Brorsson Rålamb; zie no. 2082, p. 453 n. 7.