Mijne Heere,
Den eenentwintychsten deser heb ick bij Pyrrhon2 twee brieven tegelijck ontfangen, den eenen bij uEd. den X Aug. geschreven3, den anderen bij Constans4 den 8.
Eer ick van Aristoteles5 scheyde, hebbe ick uEd. medegedeelt al wat hij hadde.
Tsedert hebben wij tijdyngen, dat de scepen wt Dunckercke gelopen naer de Noortzee aldaer grote schade onder de buyssen hebben gedaen, dat geen cleyne ontsteltenisse maeckt. Men vreest voor meerder quaet ende dat, naer destructie van een grote quantiteyt van de buissen, de noortsvaerders, walvischvangers ende Moscovyhandelaers sullen aenhouden, sijnde de zee seer ontbloot van haer behoorlijcke defentie door het lange verblijven van den admirael Dorp6 met vijfthien scepen op de Franse custen.
188
Met het fort van Schenck7 ende in de quartie(ren) daerontrent blijft het in eenen doen, ende soo lange den viant blijft met sijn macht in de Duffel, is geen apparentie van het fort te vermeesteren. Doch men hoopt, dat gebreck van vivres den viant sal doen delogeren.
Het sal veel wesen voor desen staet, soo den keyser8 in Duytslant blijft geoccupeert, off Spaengien in Artois ende Henegou werck wert gegeven. Manlius9 meent den conynck10 het groote leger, dat sijne M.teyt versamelt, met den ban ende arrière-ban, in Nederlant sal werden gebruyckt. Mijns oordeels heeft het weynych apparentie, ende en sal Vranckerijck de legers liever op deze frontieren laten als naer hem trecken. Het Franse leger, bijsonder het voetvolck, smelt tot niet.
Van bij Stesichorus11 te commen is voor Cimon12 iegenwoordych cleyne apparentie, oock heeft hij hem met Vindex13 te verde verbonden. Het quaetste is, dat Eusebius14 hem daer soo vast niet aen sal houden. Soo uEd. van Iustinus15 kan horen, dat Latou16 naer Stesichorus17 gaet, sult Iovinianus18 vrienschap doen dat mede te deelen.
Van Gracchus19 wert bij Terentius20 qualijck gesproocken, ende bij Themistocles21 ende sijn maets gaet hij niet vrij; soo sijn de menschen, als sij haer sin niet en hebben.
Met Caesar22 heb ick gesproocken, ende is mij belo(oft), dat sij daerover eerstdaechs soude vergaderen. Binnen acht off thien dag(en) meen ick hem wederom te sien; sal voorts aenhouden.
Ireneus23 sal garen horen, off Felix24 de historie van Sophi25 niet en schrijft; veele hier verwachten dat van hem, ende mijns oordeels sal dat dienstych
189
sijn soo om de Aertbesie26 te obligeren, als oock om Calaber27 te meer int ongelijck te stellen. Doch gelijck goet soude sijn haest yet daervan te doen sien, soo is ongeraden het heele werck te absolveren.Ick bidde om mijn gebiedenisse.
Desen 25 Aug. 1635.
Adres (met andere hand): Monsieur Monsieur Grotius, Ambassadeur de la Royne et couronne de Suède à Paris.
Port.
In dorso schreef Grotius: 25 Aug. 1635 N. Reigersb.
Onder aan de brief: Rec. 14 Sept.