eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    2411. 1635 december 24. Van N. van Reigersberch1.

    ...... binnen 's Landts. Zoo zeer leven noch by de luiden de driften, tot zoo kostelyken prys oeffenen zij hun haat, dat zy zelfs tot nadeel van het Land niet konnen nalaten dat te toonen. By gelegentheit van dat boek met sommigen sprekende, is my wel voorgekomen, dat U Ed. het zelve best zouw konnen beantwoorden, en, menen sommigen, dat ook behoorde te doen, dan heb geantwoordt, dat ik U Ed. niet zouw konnen raden iets, al was het tot dienst van dit Land, zoo lang daar niet beter wierd gehandelt, in druk te geven, daar door gy vele en machtige vrinden in een Staat, die U Ed. open is, ongenoegen zoud mogen geven.

    Notes



    1 - Gedeelt. gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 54. Een marginale aantekening bij Brandt-Cattenburgh t.a.p.: ‘Et tam pretiosa exercent odia’ kan wijzen op een vertaling van een latijnse brief. Daar Grotius en Van Reigersberch nooit in die taal correspondeerden, rijst de vraag, of het hier inderdaad wel om een brief van Van Reigersberch gaat. Brandt-Cattenb. noemt echter bij herhaling Van Reigersberch als de schrijver. Overigens: de latijnse woorden kunnen een citaat vormen in een verder in het Nederlands geschreven brief. Het fragment betreft het verschijnen van Mare Clausum van de Engelsman John Selden; men zie no. 2359, p. 349 en n. 11 aldaar. Vgl. ook het fragment van een brief van Van Reigersberch dd. 29 december, no. 2418, p. 442, eveneens bij Brandt-Cattenb. p. 54.