Mijn Heer,
Saterdachavont tusschen acht ende negen uyren wert mijnheer den prins2 met de schutterije ende geluyt van clocken verwillecomt, sijnde de reyse naer boven, mits de dispositie van sijne Hoocheyt niet te goet en is, achtergebleven. Donderdach tevoren was den heer Vosberge3 naer Zeelant, om voorts naer Vranckerijck te gaen, gereyst, vanwaer, alsoo den wint contrari is geweest, ick niet en meen, dat hij kan wesen vertrocken. Sijne bootschap meent men te wesen te versoucken continuatie van de alliantie op den voet van het voorleden iaer ende betalynge van de achterstallyge penyngen.
Den ambassadeur van Vranckerijck4 wiert gisteravont statelijck met menichte van coetsen ingehaelt hebbende bij sijne Extie5 te voren geweest in het leger om te sien, naer men oordeelt, off men hetselve noch in het velt soude hebben connen houden.
De troupes van den lantgrave6, naer besluyt van het tractaet met de stenden van Oostvrieslant, hebben drie plaetsen beseth gelaten ende sijn onder het commandement van Milander7, die den lantgrave hetselve heeft opgedragen, in den eedt van de kinderen wt Emderlant getrocken, met meenynge, soo het schijnt, haer met King8 te coniungeren ende een goet winterquartier te soucken, alvoren Cassel met vivres hebbende versorcht. Vranckerijck continueert aen den soon9 het pensioen van 12 duysent cronen, den lantgrave belooft, ende toont, dat volck op de been sal soucken te houden, hoewel Milander veel difficulteyt vint, alsoo de stenden apart met den keyser10 handelen.
Met de schriftelijcke antwoorde op de propositie bij Beria11 gedaen hout Gert12 hem gans niet gecontenteert, werdende de betalynge van de drie maenden,
714
die hij staet maeckte promptelijck te ontfangen, in twijfel getrocken ende de gedaen instantie van de continuatie van secours stilswijgens voorbijgegaen; daer nochtans Beria aenhout om categoriquement neen ofte iae te verstaen, opentlijck voorgevende dat Sophi13 in tractaet oft oorloge haer daernaer sal hebben te reguleren, waeromme van meenynge is nieuwe instantie te doen, idque suo more, id est brutalement14; doch sodanyge persuasiven werden met andere ingrediënten versacht.Den affgesonden bij de Signoria van Genua15 is gearriveert; wat hij brengt, sal uEd. ten naesten horen.
Van de craecken meen ick niet, dat yet sal wesen, alsoo twee scepen in Pleymuyt liggen ende matroos in hare brieven daer niet van en vermaent.
Van de questie tusschen Amsterdam ende Utrecht hebben wij niet nader dan dat Amsterdam voorts procedeert ende die van Zeelant in hare iegenwoordyge vergaderynge met vier stemmen voor Amsterdam hebben geconcludeert ende Hollant daerin de hant te bieden, hoewel den heer Knuyt16 alle devoir heeft gedaen om hetselve buyten resolutie te houden ende als accomodateurs die provintie tusschen beyden te stellen.
De sententie tegens den gouverneur van Venlo17 ende cappitainen is gepronuntieert.
Naer een secretaris sal ick omhoren vindende ondertusschen seer bedenckelij(ck), waerom uEd. op een van de gerecommandeerde niet behoort te letten.
Wat met Caesar18 geduyrende dese vergaderynge te doen sal wesen, moet affgewacht; verder als ick alreede hebbe geproponeert, weet ick wel, dat weynych apparentie is [te] geraecken.
Indien van naer Engelant te gaen apparentie ware, soude ick connen oordeelen, dat men van soo groote pretensiën om soo weynych niet behoort te scheyden. UEd. kan alles selffs best examineren. Golilas'19 soon20 seyt in alles Humelus'21 wille naer te sullen commen ende middel te weten van hem bij Gert22 los te mae-
715
cken. Ick sal daer voort op vervolgen, naer hij mij mergen, gelijck is belooft, breeder antwoorde sal hebben laten weten.Den heer Hogendorp23 is wt Sweden aengecommen, maer hebbe hem noch niet gesproocken. Ons Neeff24 hebbe ick gesien, die niet heel wel en is, maer meer als acht dagen gequelt met een flux de ventre, die noch continueert. Mijn opinie is, dat den iongen Sigthunius25 niet moet verreysen sonder Suenno26 te sien. Mus miser est antro, qui tantum clauditur uno.
Desen 9 Nov. 1637.
Adres: Mijn Heer Mijn Heer De Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck.
In dorso schreef Grotius: 9 Nov. 1637. Reigersberg.
En boven aan de brief: Rec. den 25 Nov.