Mijnheer,
Twee van uEd. brieven sijn mij in weinig dagen herrewaert behandight: van den 16 ende van den 22 November des stijls alhier.2 Over het verlies van de schancen aen den Rijn gaen hier wonderlijcke discoursen om.3 Dat sijnes furstelijcke Genades volck middel vint om sich te rafreschiren, was wel hoochnoodigh ende is mij seer lief te verstaen. Ick sal niet naelaeten alle vlijt aen te wenden tot bevordering van sijnes furstelijcke Genades saecken als de croon Swede ten hoochste raeckende. Maer voorwaer, men hoort ons wel ende men belooft veel, maer de effecten differeren te veel. Madame de Feuquiere4 seit dat het gelt noch niet rede en is voor de reis van de eigene persoon van haer man. Alles onpartijdigh insiende, geeft mij niet wonder dat de Fransoisen soo in Switserlant als in andere quartieren haer credyt bij den protestanten verliesen, 'twelck dan de Oostenrijcksche seer wel weten t'haeren voordeel te menageren.
Ick verstae de uitcomste uit Straesburg nu wat veiliger is, 'twelck mij lief is om uEd. ende de sijnen wille. Soo uwe Ed. weder te Parijs comt, sullen nae ons vermogen soecken te toonen hoeveel wij deselve estimeren, sijnde mij ende mijne huisvrouw seer leedt dat wij sulcx in uwer Ed. laeste passagie niet nae wensch hebben connen doen. Uit de onderlinge discoursen houde ick dat meer proffijt voor mij soude vallen als voor uwe Ed. indien mijne memorie goed genoech waere.
D'heer majoor Betz5 is hier wel gearriveert ende ick sal met sijn advys procederen in alles wat sijne furstelijcke Genade is raeckende. Sijn rapport is in alles conform 'tgunt uEd. mij belieft heeft te schrijven. Op 'tgunt monsieur de Hallier aen sijne furstelijcke Genade uit 's conincx last heeft voorgehouden6 dunct mij dat sijne furstelijcke Genade soo wijsselick heeft geantwoordt als mogelijck was, soodat ick daer niet en sie bij nochte af te doen. Dan alleenlijck dunct mij dat sijne furstelijcke Genade, indien naerder werdt ge-
442
presseert, 'twelck ick niet en meene, tot naerder explicatie ende verstercking van 'tgunt alrede is geseit, soude connen bijvougen dat, dewijle de overlevering van de ratificatie van het tractaet van Wismar7 ende de opening vanwegen de Engelschen tot een tractaet soowel met Swede als met Vrancrijck8 als voor de deure staen, dat sijne furstelijcke Genade niet en twijffelt off sijne Majesteit van Vrancrijck sal alle sijne deliberatiën van vredehandeling tot dien tijdt ophouden ende goedvinden dat sulcx oock bij anderen, waervoor sijne Majesteit goedertierene sorge wil dragen, geschiede.Van de Switsers sie ick niet dat sijne furstelijcke Genade iet goeds is te verwachten, misschien oock geen groot quaed, aengesien haere oneenicheden ende traecheit. Ick hebbe uEd. seer [te] bedancke[n] van sijne gunstige affectie tot mijnen jongste soon9 et pro faustis ominibus; pro quibus eadem aut meliora reddo.
Ende blijve, mijnheer,
uwer Ed. dienaer,
H. de Groot.
8 December n[ieuwes] st[ijls] 1637.
Adres: A monsieur/monsieur Muller, conseiller et secretaire de la reine de Suede, à Basle.
In dorso staat in een onbekende hand: Pr[ae]s[entatae] 9/19 Decembris anno 1637.