eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5133. 1641 april 6. Aan N. van Reigersberch.1

    Mijnheer,

    Dat de intentiën van den coning van Engellant ende sijn parlement niet eensch en connen zijn, hoe goede myne tusschen hemluiden gemaect werdt, can eenyder licht oordeelen. Maer off het Hooge Huis, waerin veelen sijn die van den coning weldaeden hebben ontfangen ofte verwachten, met het Laege Huis lang sal accorderen, staet te twijffelen. Hier en can ick niet anders verstaen off de saecken van melord député off Yrlant2 staet in hoope van een goede uitcomste. Maer dat tegen den eertsbisschop3 den haet groot blijft, is seecker ende can niet gesalveert werden dan met tijdt te winnen. Onder de articulen, den député te laste gelegt, sijn veele buiten cryme, andere soodaenigh dat deselve in een anderen tijdt loffelijck souden sijn gehouden. Soo veranderen de tijden. Et:

    Nulla manus belli mutato iudice pura est.4

    210

    Ick en can niet wel verstae[n] hoedaenigh tractaet Engellant soect met de Vereenigde Nederlanden, alsoo noch dese tegen den keiser ende 't rijck noch die tegen Spaegnië het oorlogh niet en sullen aennemen, gelijck ick oock verstae dat het parlement noch tot sulcke rupture met Spaignië noch tot het oversenden van haere princesse5 voor het voltrecken van het huwelijck - waertoe de jaeren noch niet en sijn gecomen - niet en is gezint. De saecke van den churfurst6 sal apparentelijck uitgestelt werden, totdat de conference sal gehouden sijn met de Beierschen, waermede dit jaer, soo niet meer tijds, sal werden verlooren.

    De brieven van den keiser, bij uEd. vermelt,7 sijn als aen de Switsers, die nochtans vrije luiden meenen te sijn ende op welcke mischien het rijck minder heeft te pretenderen als op sommige provinciën van Nederlant. Doch dese querelle wil ick mij niet aentrecken, vastelijck gelovende dat Vrancrijck genoech sal doen, opdat het rijck aldaer niet te veel en werde toegegeven. Veele voor desen hebben gemeent dat de incorporatie van de vrije Nederlanden in 't rijck, behoudens alle gerechticheden, de beste middel soude sijn om de vrede te doen duiren ende de vrijheit vast te maecken. Maer de tijden sijn seer verandert.

    Dat Denemarcken met den keiser quaelijck raect over Pinnenberg, Breme ende tollen, can niet als goed sijn voor Swede. De investiture van Amelant bij Hollant gegeven8 can Hollant geen schade doen.

    6 April 1641.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 6 April 1641 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 20h. Geciteerd Brandt-Cattenb., Leven II, p. 287. Eigenh. oorspr. Niet ondertek.
    2 - Thomas Wentworth, graaf van Strafford, ‘lord Deputy’ van Ierland, werd op 22 mei 1641 onthoofd.
    3 - William Laud, aartsbisschop van Canterbury, werd in 1645 onthoofd.
    4 - Lucanus, VII, 263.
    5 - Mary Stuart, de ‘Princess Royal’.
    6 - Karl Ludwig van de Palts.
    7 - Reigersberchs brief, geschreven omstreeks 25 maart, ontbreekt; zie echter supra no. 5116.
    8 - Naar aanleiding van het testament van Sicco van Camminga (1562-1624), vrij- en erfheer van Ameland, was onder de erfgenamen onenigheid ontstaan. Een van zijn schoonzoons, Ernst Zuhm, stelde dat Ameland een keizerlijk leen was en wist voor zichzelf en drie anderen in 1636 van Ferdinand II de investituur van Ameland te verkrijgen. In februari 1641 werd echter Watso Fransz. van Camminga (1603-1668) door burgemeesters en volmachten van Ameland als vrij- en erfheer gehuldigd. Een andere schoonzoon van Sicco van Camminga, Jebbo Aldringa, ondernam vervolgens in de loop van 1641 pogingen Ameland als leen van Holland te doen erkennen, hetgeen hem echter niet het bezit van het eiland bracht. Er werd in deze kwestie tot omstreeks 1680 geprocedeerd. Zie J. Houwink, Ameland, p. 58-69; J. Visser, in: Nederl. Leeuw 71(1954), kol. 363-370.