Mijnheer,
U Excell.en seer waerde ende hoochaengenaeme missive van den 4 deses2 is mij den 11 selviges wel geworden; bedancke u Excell.en ten alderhoogsten voor goede continueerende comunicatie. Onder anderen heb ick uyt deselve gesien dat de heer Salvius3 schrijft dat 3 van u Ex.en brieven hem hebben gemancqueert. Nu dient u Excell.en dit tot vrundlijcke antwoord, dat mij noyt brieven van u Excell.en de heer Salvius ofte yemand anders toecomende zijn toegecomen die ick niet altijt met mijne brieven soo wel bestelt hebbe alssoff mijn eygen waeren; compt mij alsoo vreemd voor dat soodaenige brieven gemancqueert hebben. De brieven aen zijn Ex.en mijnheer d'rijcxcantselaer4 ende aen de heer Salvius werden als vooren met mijne brieven wel bestelt. Tot Ambsterdam weete ick tegenwoordich niemand die sich in de hoochloffelijcke croon Sweden dienst is ophoudende.
Den Portugeeschen alhier weesenden ambassadeur5 seyde, als hem van eenige heeren geseyd wierde dat 20 conincxscheepen met volck van Duynkercken naer Spangiën geseylt waeren, dat de Portugeesen sich niet voor de heele macht van den coninck van Castiliën, veel min voor dese 20 scheepen te vreesen hadden, in voegen dat hij den coninck van Spangiën voor een geringen vijant houdt, dat men hier door de ervaeringe wel beeter weet.
Den keyserlijcke commissaris den grave van Auwersberg6 is noch alhier, maer houdt sich heel stil ende werd niet gesien dat hij sich des daegs op de straet laet sien. Hij doet wel belooften zijne credentzbrieven in amplissima forma van den keyser tewegen te brengen, maer hem wort wenich gelooff gegeven ende wert gemeent, hij op wat sonderlijcx zijn uytsien heeft, alsoo dat hij met diergelijcken uytreede maer zijn verblijff soeckt te bemantelen.
Sijne Hooch.t den prince van Oragnen sal sich metten eersten, soo men seyt, naer zijn armee begeeven, die haeren rendevous bij de schants d'Yvooren7 heeft.
Van hier zijn naer Staeden gecomitteert de heeren Bureel, Sonck, Aylva ende Weede8 om
288
aldaer met des conincks van Dennemarckens gesandten over de geschillen wegen des tols in den Sondt te tracteeren, maer naer mijn duncken sal aldaer weynich verrecht worden, dan ick niet sien can dat dese yet sullen naegeven, veel weyniger sal den coninck van Dennemarcken, die zijn authoriteyt genoech weet in acht te neemen, naegeeven.Hiermede, naer u Ex.en met desselfs familie godelijcker protectie getrouwlijcken bevoolen hebbende, verblijve ick
u Excellentie dienst- ende vruntwilligen.
Haagh, den 13 Maii a.o 1641.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 22.