eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5

    5535. 1642 januari 4. Aan N. van Reigersberch.1

    In 't begin van dit jaar zond hij zijn opstellingen wegens de raadgeving van Kassander aan zijn zwager, met een brief aldus beginnende:

    Ik wilde wel weten, wie het boeksken tegen den orgelstorm2 heeft gemaakt. 't Is in vele deelen niet buiten reden. Mijn oogmerk gaat vorder om zooveel christenen, als mogelijk zal zijn, te brengen onder één communie en algemene regering, volgens de oude orde, welke wel kan lijden vrijheit van eenige gevoelens en gebruiken, maar niet in alles, gelijk ik meen wel klaarlijk aangewezen te hebben in dit boeksken,3 en andere mijner schriften, dewelke, nevens de schriften van andere kinderen des vredes, buiten twijfel vrucht zullen doen met den tijdt: maar waar en wanneer is mij onbekent. Doch meen ik, dat men wel eer dan men meent eenige uitwerkingen daarvan zoude konnen zien. En als dat al niet waare, zoo zijn wij noch schuldig te zorgen voor de nakomelingen, die mogelijk moede zullen zijn van de verdeeltheden, die meer factiën en veranderingen van regering, dan geestelijke beternisse hebben ingebragt.

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 320. Mogelijk tezamen met no. 5536. Beantw. d. no. 5555. Grotius' zwager Nicolaes van Reigersberch (geboren te Veere omstreeks 1584) werd op 24 juni 1604 als student in de rechten ingeschreven aan de universiteit van Leiden. Na enige jaren een advocatenpraktijk in Den Haag onderhouden te hebben, werd hij in 1625 benoemd tot raadsheer in de Hoge Raad van Holland en Zeeland. Ondanks dit openbare ambt, dat hij tot zijn overlijden op 3 augustus 1654 bekleedde, bleef hij de belangen van zijn uit de Republiek verbannen zwager behartigen (NNBW II, kol. 1185-1186).
    2 - In februari 1641 had Constantijn Huygens anoniem een brochure laten drukken waarin hij een pleidooi hield voor het gebruik van het orgel ter begeleiding van de kerkzang. De invoering van orgelspel tijdens de godsdienstoefening werd fel bekritiseerd door de bejaarde Hagenaar Jan Jansz. Calckman in een werkje dat in de loop van september 1641 bij de boekverkoper Aert Meuris in Den Haag verscheen onder de titel ‘Antidotum, Tegen-gift van 't gebruyck of on-gebruyck van 't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden’. Tegen dit boekje werd door ‘W.S.’ weer een brochure geschreven ‘Korte aen-wijsinge, dat het Tegen-gift van den Orgelbestormer ongesont is’, Alkmaar 1641 (S. Groenveld, ‘Speelstryt’ in TvG79(1966), p. 260-278; F. Noske, in Veelzijdigheid als levensvorm, p. 132-136).
    3 - Grotius' Annotata ad Consultationem Cassandri in de editie Parijs 1641 (BG no. 1165).