5
In 't begin van dit jaar zond hij zijn opstellingen wegens de raadgeving van Kassander aan zijn zwager, met een brief aldus beginnende:
Ik wilde wel weten, wie het boeksken tegen den orgelstorm2 heeft gemaakt. 't Is in vele deelen niet buiten reden. Mijn oogmerk gaat vorder om zooveel christenen, als mogelijk zal zijn, te brengen onder één communie en algemene regering, volgens de oude orde, welke wel kan lijden vrijheit van eenige gevoelens en gebruiken, maar niet in alles, gelijk ik meen wel klaarlijk aangewezen te hebben in dit boeksken,3 en andere mijner schriften, dewelke, nevens de schriften van andere kinderen des vredes, buiten twijfel vrucht zullen doen met den tijdt: maar waar en wanneer is mij onbekent. Doch meen ik, dat men wel eer dan men meent eenige uitwerkingen daarvan zoude konnen zien. En als dat al niet waare, zoo zijn wij noch schuldig te zorgen voor de nakomelingen, die mogelijk moede zullen zijn van de verdeeltheden, die meer factiën en veranderingen van regering, dan geestelijke beternisse hebben ingebragt.