114
Mijnheer,
U. Exc.cie missive sonder dattum2 hebbe ick met de lestte post ontfangen en tegelijck brieven uyt Engelandt van 13/23 Ianuario, daer de saacken tot alle extremiteyt gelijcksam disperaet loopen. Verresiende in dese landen vreesen dat die voncken van dien brand well over zee mochtten vliegen en meer schade doen als den vijand selve. Sooveel ick uyt de acciën kan ordeelen, soo is de Irse rebellie gesepareert van de questie met de buschopen,3 evenwell kockent tot confusie van olt podrigo4 all in eenen pott. De reputacie met de autoriteyt van den coning is gecasseert en de lieffde tot de coniginne, die schijnt met de Irsche revolte,5 is gants gebrocken, alsoo dat eenige meynen datser well aen saude sijn, indien se bij de moeder6 tot Ceulen waer. Hoe mogen de gemoederen in Vranckrijck gestelt sijn, want het is een wonder onder malcanderen gemengt warck. Sulck enen bulleback sall der ooc eens in Polen uytbarsten, insunderheyt soo wanneer de imperiale armeën crachtiger waeren. De nederlage van Lamboy7 versett aen veele het compas.
Den ambassadeur van den churvorst was tot Stettin,8 meynende dat den vredenslegaet daer saude kommen, maer heft ome met hem te tracteren van Stralsondt andere daertoe gecommitteert. Dat wort aen dat hoff qualijck gedeuyt. Van Warschauw dat de jongst geborne princesse9 den 7 Februario was overleden. Op den convocaciëndagh waeren veele landtbotten, maer wijnigh senattoren,10 waerover den aenvang van besognes eenige daegen geprolongeert was. Ten principaele ging alles daerhenen tot financiën ome de frontieren te versien en de ordinaire milicie te betaelen, ooc ome sijne Mayesteyt te recompenseren tot betaelinge van sijne schulden,
blijvende, mijnheer,
u. Exc.cie dinstwilge diener,
Paulus Pels.
28 Februario 1642, Dansick.
Adres (met andere hand): Sijn Exc.z, mijnheere Hugo de Groot, ordinaris ambassadeur van haere conincklijcke Mayesteyt ende croon Sweden, tot Paris.
Bovenaan de brief schreef Grotius: [Rec.] 2 Martii [sic] 1642.
En in dorso: 28 Febr. 1642 Pels.