eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5756. 1642 juni 18/[19]. Aan N. van Reigersberch.1

    (Mijn)heer,

    All(e d)e werelt nae de verscheidenheit van affectie maect hier verscheide discoursen over het arrest dat den coninck heeft gedaen aen de persoon van monsieur de Thou2 ende eenige andere vrunden van monsieur le Grand, dewelcke zelve is geëschappeert, zoo eenige zeggen, bij den coning vermaent zijnde.3 Monsieur de Schomberg, die zijn restablissement aen monsieur le Grand schuldigh is, blijft commanderende over het leger voor Perpignan nevens monsieur de La Millerai.4

    Dit is tewege gebracht door den cardinal Mazarini ende den grave van Chavigny, die van den cardinael de Richelieu hem houdende tot Tarascone gezonden waeren aen den coning, waerbij zich heeft gevoucht monsieur de Noyers, die altijd bij den coning was gebleven.5 Deze

    273

    schijnt dat den coning vertoont hebben, zoo zijne Majesteit iet resolveerde tot naedeel van den cardinael de Richelieu, hoeveel verandering in gouvernementen ende andere officiën zoude moeten geschieden, hoeveele personen daerdoor zouden werden gemescontenteert ende wat occasiën den vijant sterck zijnde op de frontieren daeruit zoude connen nemen. Oock had den coninck alrede bevonden dat het gelt, 'twelck hij van Lions was verwachtende, hem manqueerde door beleidt van deghenen die hier de finantiën regieren. Off nu de mening eenigh quaed te doen aen de gearresteerden, ofte dat het arrest alleen is geschiet om den cardinael satisfactie te geven ende alle de werelt te doen geloven dat zijne autoriteit continueert, werdt getwijffelt.

    Den cardinael is noch te Tarascone, heeft bij hem gecregen sijne ordinaire guarde, waerbij den coning eenige van de zijne zoo te paerd als te voet heeft gevoucht. Te Bourbon werdt alles gereedt gemaect om den cardinael daer te ontfangen, alzoo men hout de wateren die daer zijn zeer dienstigh voor zijne gezondtheit, die noch niet vast en is. Den coninck soo men meent zal den cardinael zien of te Bourbon ofte ellewaert, alzoo zijne Majesteit, de lucht ontrent Perpignan onbequaem vindende voor zijn lichaem, gequelt van de hemorrhoïdes herrewaert comt, hebbende zijne broeder ontboden om zijne plaetse te bewaeren voor Perpignan, in welcke stadt zoo wij verstaen negen oncen daegs werden uitgedeelt aen de soldaten.

    Den hertogh Carel zijnde versterckt uit Lutzenburg, zoodat hij hadde drieduizent te voet ende zooveel te paerd, heeft Pontamousson becomen ende belegert Toul;6 om welcke oorzaecke monsieur de Gransei met zijne trouppe van monsieur de Harcourt, daerbij hij zich hadde gevoucht, terugge is getrocken, in plaetze van dewelcke mijnheer den prince7 licht zesduisent nieuwe soldaten ende vergadert wat hij can door den ban ende arrière-ban om den grave van Harcourt, die zich ontrent Laon hout, te verstercken. Don Melos latende een deel van zijn leger bij Rocourt8 is zelff met eenige van de zijne gegaen om te letten op de actiën van den prins van Orangie ende van den marescal de Guebrian.

    De Venedische nieuwe lichtinge zijn gepasseert door de Switsers ende Grisons met weinigh gelds aen particulieren te geven zonder te spreecken aen het generael. Tienduizent Spaignaerden houden haer bij Alexandrië om te zien wat de Fransoisen zullen doen. Den paus fortificeert zeer Castre ende vermeerdert het garnisoen; licht oock eenige ruiterie in het Perusijn. Den hertogh van Parma blijft noch in goede posture. Den marescal d'Estree9 commandeert zijne uithemsche ruiterie.

    Wij verstaen dat het parlement van Engelant zeer begint te scheuren, zoozeer dat dertich van de Hooge, meer d(an twin)tich van de Lae(ge Camer) het parlement verlatende haer bij

    274

    den coninck hebben begeven; o(ock) den guarde des seaux met hem brengende het zegel van het parlement.10

    18 Iunii 1642, tot Parijs.

     

    Wij verstaen nu zeeckerlijck dat oock monsieur le Grand is in bewaering gestelt ende Chavagnac.11 Den hertogh van Boullion werdt gesuspecteert kennisse gehadt te hebben van haere desseings. Monsieur de Guiche is te Retel. Men seit hij heeft duisenttweehondert paerden, vierduizent paerden.12 Den grave van Harcourt met zijn leger is bij Cressy.13 De vlooten houden haer stil bij Catelagne. Motte-Odincourt heeft een stedeke becomen genaemt Monson, maer noch niet het casteel.14 De zaecken van den coning van Engelant beginnen te beteren.

    In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 18 Iunii 1642 uyt Paris.

    Notes



    1 - Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 27k. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 5755. Gelet op het bericht over de arrestatie van de markies van Cinq-Mars moet de dagtekening van deze brief verschoven worden naar 19 juni.
    2 - De koninklijke bibliothecaris François-Auguste de Thou (1607 - †12 september 1642), zoon van de historicus Jacques-Auguste de Thou. Het nieuws dat de koning op 12 juni te Narbonne - op doorreis van Perpignan naar het kuuroord Montfrin - order had gegeven om de markies van Cinq-Mars en diens vertrouwensmannen de Thou en de Chavagnac te arresteren, bereikte Parijs op 18 juni (Lettres Richelieu VI, p. 935 n.).
    3 - Henry Coiffier de Ruzé d'Effiat (1620 - †12 september 1642), markies van Cinq-Mars, die door zijn waardigheid van ‘grand écuyer de France’ ook bekend stond als ‘monsieur le Grand’, werd op 13 juni in een particulier huis te Narbonne door de koninklijke garde gearresteerd.
    4 - Charles de Schomberg, hertog van Halluin, de onlangs in koninklijke gratie teruggekeerde gouverneur van de Languedoc, leidde met de markies van La Meilleraye de Franse aanval op Perpignan. Aan zijn trouw werd evenwel ernstig getwijfeld; vgl. Lettres Richelieu VI, p. 923 n. en p. 929 n.
    5 - Op 9 juni kreeg Richelieu te Arles alle gegevens in handen over een samenzwering die leden van de hoogste Franse adel de afgelopen winter tegen hem hadden beraamd. Terstond gaf hij staatssecretaris Léon le Bouthillier, graaf van Chavigny, de instructie om de koning op de hoogte te stellen van het nieuws. Zonder Mazarin, maar wel in aanwezigheid van zijn collega François Sublet, seigneur de Noyers, lichtte de graaf van Chavigny Lodewijk XIII in over het geheim verdrag dat 's konings broer Gaston van Orléans, met medeweten van de hertog van Bouillon en de markies van Cinq-Mars, op 13 maart 1642 met Spanje had gesloten (Lettres Richelieu VI, p. 928-936).
    6 - Hertog Karel IV van Lotharingen maakte gebruik van het vertrek van Jacques Rouxel de Médavy, graaf van Grancey, uit dit gebied; vgl. no. 5747.
    7 - Als gevolg van de verloren slag bij Honnecourt werd door de prins van Condé gewerkt aan het herstel van de Franse troepenmacht in het noorden van het land. Het leger van de graaf van Harcourt kreeg versterking uit andere Franse legereenheden aangeboden, terwijl ten behoeve van de verslagen bevelhebber Antoine III de Gramont, graaf van Guiche, een nieuw leger werd gevormd (Lettres Richelieu VI, p. 926-928).
    8 - Na zijn overwinning ging de Spaanse legeraanvoerder don Francisco de Melo ervan uit dat de Franse legers in Picardië en Champagne niet snel tot grote acties zouden komen.
    9 - François-Annibal d'Estrées (1572-1670), markies van Coeuvres, buitengewoon Frans ambassadeur te Rome 1635-1641, was een even fel tegenstander van paus Urbanus VIII als de hertog van Parma (DBF XIII, kol. 147-148; vgl. no. 5504 (dl. XII)).
    10 - Grootzegelbewaarder Sir Edward Littleton gaf op 1 juni gehoor aan de oproep om zich bij de koning in York te voegen (CSP Ven. 1642-1643, p. 68-71).
    11 - Josué de Chavagnac (†1652), een getrouwe van Frédéric-Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon, verkeerde in de tijd van de ontdekking van de samenzwering in de entourage van de markies van Cinq-Mars (DBF VIII, kol. 936-937).
    12 - Verschrijving voor ‘vierduizent man te voet’.
    13 - Crécy-sur-Serre (dep. Aisne).
    14 - Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt, overmeesterde op 14 juni de vesting van Monzón (ten noordwesten van Lérida) (Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 210).