... uit een brief van den zesentwintigsten der volgende maandt aan zijn zwager:
Komende tot mijne advyzen. Ik zoude niet quaadt vinden, dat de heer Wicquefort2 - want van hem komen die dingen, daar uEd. van schrijft3 - gebeden wierde geen affschrift of uittreksels uit mijne brieven te geven, alzoo die niet dienen, dan om mij hier qualijk te stellen.
341
Dat ik geschreven heb ‘le grand’ - niet ‘ce grand’ - kardinaal, is geweest niet bij flatterije, maar om hem kortelijk te onderscheiden van andere kardinalen die hier zijn.Van de zaken van de heeren Le Grand en de Thou4 heb ik niets anders konnen schrijven dan 'tgeen hier bij verscheidene persoonen eenparig mij was te kennen gegeven. Ware ik anders onderrecht geweest, ik zouw anders geschreven hebben. 'tGeen ik geschreven heb is heel zeker. Inderdaat meene ik dat de zaak zoo is gepasseert, en dat Mazarini, Chavigny en des Noiers meer dan vier uuren bezig zijn geweest om den koning van zijn voorgaande voornemen te doen veranderen.5 Ik weet niet, of het voor degenen die kennisse van mijne advisen bekomen hebben, geraden is den kardinaal daarvan berigt te geven, alzoo zulke dingen misschien zijne Eminenties gezondheit, die niet heel vast is, zouden mogen hinderlijk zijn. Tegen mijne ambassade weet ik wel dat contramine zal vallen. Mijn troost is dat ik oud genoeg ben om stil te zitten.