eLaborate
::: eLaborate options :::
    Show pagebreaks
    Show variations
    Search



    Searchform

    Fulltext search

    Search domain

    Search site
    Search current document

    Letter



    5840. 1642 augustus 15. Aan [N. van Reigersberch].1

    ... schreef de Groot den vijftienden van Oogstmaandt:

    Men zegt ... dat het lichaam van de koninginne-moeder te Keulen word opgehouden voor twee millioenen aan schulden, zoo van anderen als van hare huisgenoten. De somme is te groot, dan dat de koning die zoude betalen.2

     

    De koning zend aan 't parlement een verhaal der handelingen, waarin hij tegens Cinq-Mars, Chavignac en den hartog van Bouillion zeer heftig uitvaart en zegt dat zij allen, zonder zijn broeder zelf te sparen, zijn verlokt door Spaansch geld. Maar hij maakt geen gewag van de Thou. Zijn zaak word van die der anderen onderscheiden. Hij heeft veel zaken niet geweten,

    374

    die van de anderen wierden gebrouwen, en heeft niets gedaan buiten last van den koning. Zijn Majesteit zegt zelf dat hij niet vast is geweest aan de quade ondernemingen, en dat hij hem altijdt heeft gehouden voor een eerlijk man.3

    Notes



    1 - Gedrukt Brandt-Cattenb., Leven II, p. 316 en p. 313. Mogelijk tezamen met no. 5839.
    2 - In Keulen rezen problemen bij de tenuitvoerlegging van het testament van Maria de' Medici. Zo begeerde Richelieu uit de failliete boedel de papegaai die hij ooit aan de koningin-moeder had geschonken; zie Lettres Richelieu VII, p. 90-91.
    3 - Bij Brandt-Cattenburgh wordt dit fragment als volgt ingeleid: ‘Hierop schreef hij den vijftienden aan zijn broeder’ (p. 313). Vergelijking met de ons bekende brief aan Willem de Groot, dd. 15 augustus 1642 (no. 5838), wijst uit dat het hier medegedeelde over de ‘samenzweerder’ François-Auguste de Thou afwijkt van de Latijnse versie. Kan het zijn dat de laatste regels van dit fragment ontleend zijn aan een brief die Grotius op 15 of 23 augustus aan zijn zwager schreef?